donderdag 24 december 2020

Fijne feestdagen


In mijn 390ste blog, deze week een filmpje van een koude decembermorgen, met een dun laagje ijs op sommige sloten, rijp op half vergane bladeren, groen dat toch al weer omhoog piept, hazelaarkatjes die langzaam groeien en een paartje aalscholvers dat elkaars nabijheid zoekt. Over een paar weken zullen ze beginnen met het maken van hun nest. Een nieuw jaar ligt voor ons. Wat het brengen zal weten we niet. Ik wens jullie - ondanks alle beperkingen - fijne feestdagen en het allerbeste voor het nieuwe jaar. Natuurlijk zie ik je graag terug bij natuurnotities in 2021!

Klik hier om het filmpje van deze week te bekijken. 



zaterdag 19 december 2020

De berk is elegant en taai

In mijn jeugd vertoefde ik vaak in het Stammerderbos. Hoewel het in mijn ogen een 'groot bos' was, moet ik dat later met 'grote mensenogen' behoorlijk nuanceren. Er was een groot deel beplant met dennen en daarnaast kwamen er beuken, haagbeuken en esdoorns voor. Blijkbaar is ergens in de voorbije jaren een deel van de dennen gekapt en op die open plek is berkenbos ontstaan. Toen ik er een paar weken geleden was, stonden de berken met goudgele blaadjes te glanzen in het zonlicht. 

De berken in het Stammenderbos (L)

Berken zijn bij uitstek bomen die zo'n kapvlakte snel veroveren. In noordelijke streken zijn het de enige bomen die er kunnen groeien. Al weer heel wat jaartjes geleden reisden we door Rusland met de trans-Siberiëexpres en op de moerassige gronden in de koude streken zagen we eindeloze berkenbossen met af en toe een dorpje ertussen. 

Berken bij het Baikalmeer (2001)

Berken zijn de enige inheemse bomen in Groenland en IJsland en de zangeres Björk heet -vertaald in het Nederlands - 'Berk'. Nog noordelijker krimpt de berk tot struikformaat: de dwergberk probeert zich in de toendra staande te houden. In onze streken kennen we de ruwe berk, die ook wel zilverberk wordt genoemd. De ruwe berk heeft een bast die bij het ouder worden barst en donkere en lichte plekken vertoont. De takken hangen naar beneden. De zachte berk heeft lichte beharing op de takken en bladeren. De schors van berken is erg sterk en waterdicht, terwijl het hout snel wegrot. Als je afgevallen berkenstammetjes ziet liggen moet je er maar eens op letten: de witte schors is nog intact maar het stammetje is van binnen hol. Die waterdichte schors werd door de inheemse volken van Noord-Amerika en Scandinavië graag gebruikt om kano's mee af te werken en daken te bedekken. Ook werd de schors toegepast voor het maken van schoenen. De Lappen maken jassen en beenbekleding van de schors en de Zweden vlechten er tasjes en manden van. 

Schorsreepjes zijn teruggevonden in turf van honderden jaren oud en soms zelfs in versteend hout van duizenden jaren oud, onder andere in Siberië. Dat komt doordat de schors betuline bevat, een harsige kamferachtige en conserverende stof. Als je in de natuur om een vuurtje verlegen zit, kun je het beste op zoek gaan naar berkensnippers: omdat ze geen water opnemen vatten ze makkelijk vlam. 

De berken in 'mijn stadspark' waren al kaal toen ik er op een zonnige dag weer eens ging filmen. Er stond een stevige bries, de molenaar maakte daar dankbaar gebruik van om zijn molen weer eens aan het werk te zetten. Sinds de oplevering in 1797 bemaalt de familie Vrolijk van vader op zoon de Vrouwgeestmolen, al zes generaties lang. 

Klik hier om de film van deze week te bekijken. 



zaterdag 12 december 2020

Afgevallen bladeren zijn belangrijk voor een nieuw begin

Inmiddels zijn de meeste bladeren van de bomen gevallen. Ergens eind november, toen ik het filmpje maakte op een mistige dag, 'regenden' de eiken leeg. De blaadjes dwarrelden in snel tempo naar beneden. De mist nodigde uit tot een verstild filmpje in zwart/wit.


Die gevallen bladeren zijn ontzettend belangrijk voor het leven in de natuur, want zij vormen de basis van de kringloop en voeden bodembeestjes. Regenwormen en pissebedden eten dood organisch materiaal, in dit geval die bladeren dus. De regenwormen 'verhakselen' de bladeren en die kleine stukjes worden op hun beurt weer afgebroken tot anorganisch materiaal door bacteriën en schimmels. Dat is hun voedsel. Wat er overblijft nemen planten op. Met hun wortels zuigen ze de voedingstoffen samen met water naar binnen. Qua voedingsstoffen is het ene blaadje het andere niet. Dennennaalden bevatten minder voedsel dan bijvoorbeeld beukenbladeren. De planten die op zo'n bodem leven hebben zich hieraan aangepast en gaan zuinig om met de beschikbare voedingsstoffen. 

Afgevallen bladeren bevatten voedingsstoffen voor het bodemleven 

Veel bomen halen voedingsstoffen zoals stikstof uit hun bladeren voordat ze die afstoten. Juist stikstof is belangrijk voor het groeien van planten, dus onder zulke bomen zullen weinig planten groeien. Mocht je in de verleiding komen om de bladeren in je tuin op te ruimen, bedenk dan dat ze belangrijk zijn voor een gezonde bodem. Ook op het gras kun je ze maar beter nog even laten liggen. Ook daarin leven regenwormen die soms even naar boven komen om een blaadje de grond in te trekken en daar verder op te eten. Op je gazon laten de regenwormen hoopjes poep achter die boordevol nuttige stoffen zitten. Als je van een 'biljartlakengazon' houdt, moet je wellicht even een oogje dichtknijpen :). Op 5 december was het wereldbodemdag, georganiseerd door de FAO (de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties) om het belang van een gezonde bodem te benadrukken. Ter gelegenheid van die dag hebben 1188 waarnemers in hun tuin het bodemleven bestudeerd. Vorig jaar stond het pissebed op nummer 1, maar door de droge zomer is die een plaats gedaald. In de onderzochte tuinen kwam de regenworm het meeste voor. In onderstaand plaatje zie je een samenvatting van het onderzoek.

Bron: bodemdierendagen

Klik hier om het filmpje van deze week te bekijken van het sfeervolle park in de mist.  





zaterdag 5 december 2020

Een kleurrijke vogel zonder veel kleur

Vorige week eindigde mijn blog met een raadsel. Na een heel verhaal over pigmenten en structurele kleuren gaf ik aan dat deze blog zou gaan over een kleurrijke vogel zonder veel kleur. Wel hier is-ie dan:

Foto: Joefrei - Own work, CC BY-SA 3.0, wikimedia

Ik zou willen dat ik deze foto zo had kunnen maken, maar ik ben blij dat het Joefrei wel gelukt is. Zo zie je de blauwe kleur van het verenpak heel mooi. Inmiddels weet je dat deze vogel niet echt zo blauw is (er zitten geen blauwe pigmenten in zijn verenkleed), maar wij zien de blauwe kleur doordat licht van de korte blauwe golflengte weerkaatst wordt door structuren in de veren. In feite is het een optische illusie, maar wel een hele mooie. 

Ik liep het park in om te filmen toen een man mij aansprak: 'Ik heb hier een paar dagen geleden een ijsvogel gezien'. Dat is altijd een bijzondere waarneming natuurlijk. Het is denk ik wel twintig jaar geleden dat ik in dit parkje een ijsvogel spotte. Dat was in een strenge winter, toen bijna alle water dichtgevroren was en er bij een duiker nog een beetje water open was. Ik vroeg aan de man waar hij de vogel had gezien en hoopte dat ik op één van mijn struintochtjes de mazzel zou hebben om 'm ook te bekijken. Er waren genoeg andere vogels actief in het park. Een ekster schudde zijn verenpak uit en ging op zoek naar een hapje. Halsbandparkieten aten schors van de pas gesnoeide treurwilg. Ik legde de wilde eenden vast die nu in vaste koppeltjes rondzwemmen. Ik ontdekte zelfs een stelletje nieuwkomers: twee krakeendjes. Wat mijn eigen waarnemingen betreft een nieuwe soort in het park. Ik stond nog even te dralen bij twee waterhoentjes toen ik vanuit mijn ooghoek een blauwe flits opmerkte. De ijsvogel kwam aanvliegen en tussen een wirwar van takken op het eilandje in de vijver ging zij zitten (helaas voor de filmerij: in de schaduw). De verschillen tussen mannen en vrouwen ijsvogel zijn niet groot. Alleen aan de kleur van de snavel is het geslacht te herkennen. De ijsvogel op bovenstaande foto is een mannetje: zijn snavel is zwart. Het ijsvogeltje in de film heeft een oranje ondersnavel en is daarmee te identificeren als een vrouwtje. Aan de oranje poten is te zien dat het om een volwassen vogel gaat. Juveniele ijsvogels hebben zwarte pootjes en een witte snavelpunt. Ik hoop dat deze vogel hier zijn domicilie kiest en wellicht in het voorjaar ergens een nestje maakt. Het kan echter ook een wintergast zijn, die net uit Polen is aangekomen. 

Vorige week liet ik het woord biomimicry vallen: technologie gebaseerd op inzichten uit de natuur. Ook de ijsvogel heeft techneuten geïnspireerd: de vorm van de snavel is namelijk flink gestroomlijnd. Als een ijsvogel pijlsnel en geruisloos het water induikt spat het water nauwelijks op. Een Japanse ingenieur heeft bij het maken van een verbeterd ontwerp voor een supersnelle trein gebruik gemaakt van die inzichten rond de dolkvormige ijsvogel-snavel. De trein rijdt nu nog sneller, is energiezuiniger en veroorzaakt minder luchtdrukproblemen. Overigens is de ene ijsvogel-snavel de andere niet. Britse wetenschappers maakten vorig jaar 3D modellen van de snavels van liefst 31 soorten ijsvogels en onderwierpen die aan allerlei tests. De meest hydrodynamische snavel behoort toe aan de Groen-bruine ijsvogel – de Chloroceryle inda, bewoner van het Amazonegebied. 

Bekijk de ijsvogel en andere vogels in het park in dit filmpje waarin ook de bladeren van eik en beuk gaan kleuren. Een teken dat de herfst overgaat in de winter. Klik hier om het filmpje te bekijken.



zaterdag 28 november 2020

Leren van de natuur om giftige verfstoffen te vermijden

De herfst is bij uitstek het jaargetijde van de kleur. Waar we in het voorjaar blij zijn met het frisse groen en het geel, wit en roze van bloeiende bloemen is het najaar veel uitbundiger qua kleur. In het park zag ik hoe de Amerikaanse es en de smalbladige es van rozerood naar oranje en geel verkleurden. Hoe kleuren ontstaan fascineert mij enorm. Al tijdens mijn natuurgidsenopleiding (bijna twintig jaar geleden) ben ik in dat onderwerp gedoken en hield ik er een presentatie over. Ook onderzoekers blijven met het onderwerp bezig en ontdekken nog steeds nieuwe dingen. Daarover later meer. Kleuren ontstaan door lichtbreking en door pigmenten. 

Carotenoïden in de natuur

De voornaamste functie van pigmenten in planten is de fotosynthese, die groen pigment gebruikt, genaamd chlorofyl, samen met andere rode en gele pigmenten die planten helpen om zo veel mogelijk licht te vangen. Chlorofyl absorbeert geel en blauw licht terwijl het groen reflecteert. Omdat chlorofyl veel voorkomt in planten, hebben planten een groene kleur. Een andere functie van pigment in planten is het aantrekken van insecten tot bloemen om de bestuiving te bevorderen. Carotenoïden (zoals de oranje kleur van worteltjes) komen het meest voor in de natuur; meer dan 600 soorten. Eén daarvan is lycopeen, dat tomaten hun mooie rode kleur geeft. Luteïne behoort ook tot deze groep, het is een geel pigment dat in fruit en groente voorkomt, bijvoorbeeld in bananenschillen. Daarnaast zijn er nog 250 soorten anthocyanen. Ze hebben een paarsrode kleur, denk hierbij aan rode kool. Hoe sterk een kleur overkomt, hangt van de concentratie van de pigmenten af. Natuurlijke pigmenten werden vroeger gebruikt als verfstoffen. Dat was een bewerkelijk proces en niet altijd even kleurvast over langere tijd. Inmiddels worden de meeste verfstoffen chemisch samengesteld (en niet altijd even milieuvriendelijk).  

Chlorofyl of chartreuse?

De meest heldere kleuren in de natuur, zoals felblauw, worden niet door pigmenten gecreëerd, maar door lichtverstrooiing. Dat noemen we structurele kleuren, omdat ze ontstaan door lichtweerkaatsing op hele kleine onregelmatige structuren, bijvoorbeeld in veren of door stofdeeltjes in de lucht. Dat lukt het best bij kleuren met een korte golflengte zoals blauw en groen en minder of helemaal niet bij kleuren met een lange golflengte zoals rood, geel en oranje. Onderzoekers willen nu gaan bekijken of het mogelijk is de structurele kleuren te gaan gebruiken in de verfindustrie. Ze willen dus verf gaan maken zonder giftige (chemische) pigmenten maar met kleine structuren die zorgen voor kleuren door lichtbreking. Hiermee zouden zelfs metallickleuren gemaakt kunnen worden. Maar.... geen roodtinten dus. Misschien moeten ze daarvoor andere structuren creëren of een combinatie maken van structuren en pigmenten. De natuur als inspiratie voor technologie wordt biomimicry genoemd. Dit is er een mooi voorbeeld van. Ik ben benieuwd op welke termijn we dit soort verf op onze muren kunnen aanbrengen. Intussen genieten we van de kleuren die de natuur ons te bieden heeft. En daar heeft de mens dan weer allerlei mooie namen voor verzonnen. Ik heb de beelden van het filmpje van deze week gemonteerd op de tekst van muzieknummers over kleur, gemaakt door Monk Turner. Geel, goud en zilver zijn wel bekend. Fuchsia is een rozerode kleur, zo ver kwam ik met wat tuinkennis ook nog wel. Chartreuse zei me niks, dus ik moest dat opzoeken en kwam erachter dat dit een soort limoengroen is. En bistre is grijsbruin. Geniet van het filmpje en de kleuren door hier te klikken


Volgende week gaat mijn blog over één van onze kleurrijkste vogeltjes, dat eigenlijk weinig kleur heeft. Misschien kun je op basis van bovenstaande tekst al raden welk vogeltje ik bedoel? 

zaterdag 21 november 2020

De 'Nederlandse' grauwe gans heeft gemengd bloed

Ganzensoorten zijn niet altijd makkelijk
te onderscheiden:
boven links: kolgans, rechts: grauwe gans
onder links: kleine rietgans, rechts: taigarietgans
Bron: Thorburn, Archibald - biodiversitylibrary.org

In de loop van oktober en november komen vele ganzensoorten naar Nederland om te overwinteren, mid winter bereiken de aantallen een maximum van 2,3 miljoen dieren. Net na zonsopgang zag ik vanuit het park ganzen in groepjes overvliegen. Kolganzen (met een witte 'kol' boven de snavel) en de in grijs/zwarte tinten gehulde brandgans zijn in de winter het talrijkst. Een andere veel voorkomende gans is de grauwe gans. Deze vogel werd al in 1895 als broedvogel gespot in ons land. Het zijn forse ganzen met een flinke snavel. Daarmee kunnen ze de wortelstokken van riet en knollen van zeebies eten. In de loop van de twintigste eeuw werden steeds meer moerassen drooggelegd, waardoor er minder leefgebied overbleef. Tegelijkertijd werden de grauwe ganzen meer bejaagd. Rond 1935 broedden nog maar enkele paartjes in Nederland en men vermoedde op een gegeven moment dat de soort in ons land als broedvogel was uitgestorven. Op verschillende plaatsen werden in de jaren dertig tot zeventig van de vorige eeuw kleine populaties grauwe ganzen uitgezet die zich succesvol over Nederland hebben verspreid. Op onderstaand kaartje kun je zien hoe dat is verlopen.

Kolonisatielijnen grauwe gans, bron: Lensink et al 2013

Omdat de uitgezette ganzen uit allerlei landen kwamen is er weinig Nederlands bloed overgebleven. Alleen de ganzen die zich vanuit Flevoland hebben verspreid hebben mogelijk nog "origineel" Nederlands grauw ganzenbloed. Alle andere kernen zijn kunstmatig uitgezet en die ganzen kwamen uit alle windstreken. De in Friesland uitgezette vogels kwamen uit Denemarken en die in zuid-west Nederland behoren tot een oostelijke ondersoort. De Texelse kern betreft juist weer een westelijke ondersoort. De Deense vogels kruisten met de oostelijken en zo kwam er weer een variant bij. Al met al vormen die sober gekleurde ganzen dus toch een 'bonte' verzameling. Vooral het ontstaan van de Oostvaardersplassen hebben de getalsontwikkeling van de grauwe ganzen een enorme boost gegeven en van daaruit hebben de ganzen zich verder over het land uitgebreid. Zo'n 110.000 paren broeden inmiddels in de natte gebieden van Nederland. In de winter komen daar nog een half miljoen wintergasten bij en evenveel grauwe ganzen vliegen in de trektijd over ons land naar andere overwinteringsoorden. Dus kijk af en toe omhoog als je gakkende ganzen hoort in de lucht. Grote kans dat het grauwe zijn. Naast de vliegende ganzen zie je in het filmpje van deze week fraaie herfstkleuren op een rustige najaarsdag. De opkomende zon gaf de bladeren een extra mooie gloed. Klik hier om het filmpje te bekijken. 



zaterdag 14 november 2020

Giftige paddenstoelen als slakkenvoer

Oktober was stormachtig en er viel hier in de randstad 150 mm regen, de helft meer dan het jaargemiddelde van de laatste decennia in deze maand. In vrijwel alle delen van het land viel overigens meer regen dan normaal; hoeveel regen er in een gemiddelde oktobermaand valt verschilt nogal per regio. In het westen regent het meer dan in het binnenland. Afijn, veel regen dus, en ik had verwacht dat ik zou struikelen over de paddenstoelen, maar in het park viel dat nogal tegen. 

Op een zeer winderige dag, waarbij de bladeren en takken je zowat om de oren vlogen, vond ik dan toch een paar soorten. Een naaktslak deed zich tegoed aan zwavelkopjes die op een dode boomstronk groeiden. Zwavelkopjes vallen onder de categorie 'opruimers' in paddenstoelenland. Ze breken houtcellen af en maken er stoffen van die andere organismen kunnen opnemen. Deze soort is voor mensen zeer giftig, maar voor de naaktslak leek het gif niks uit te maken. Ik las op internet een hele discussie over de eetbaarheid van naaktslakken. Om te beginnen is het niet echt een delicatesse; omdat ze geen huisje hebben om zich te beschermen is hun huid taai en dik. Het is beetje of je op rubber kauwt. Daarnaast moet je dus oppassen dat je geen gif binnenkrijgt dat de naaktslakken hebben gegeten. Bijvoorbeeld in de vorm van zo'n zwavelkopje of slakkenkorrels. Degenen die toch naaktslakken wilden eten, werd aangeraden er op tijd een aantal te vangen en deze op een dieet te plaatsen van onschuldig (=niet giftig) groen. Na een dag of tien zou het veilig zijn om ze te eten. Daar zul je je kiezen goed voor op elkaar moet zetten! Ik denk er niet over om het te proberen.... 

Deze slak werkte het giftige voedsel in slakkentempo naar binnen. Slakken hebben daarvoor een rasptong, de zogenaamde radula, waarmee het eten afschraapt wordt en die als een rupsband werkt. De slokdarm heeft de functie van 'stofzuiger' en zo komt het eten in de darmen. In de darmen zitten kauwplaatjes (zoals onze kiezen) die het voedsel verder vermalen. Dat voedsel vinden slakken trouwens niet door te kijken maar door te voelen of te ruiken met hun onderste (korte) tentakels. Hun ogen zitten op steeltjes, kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen en groeien weer aan als ze er eentje kwijtraken. Meer dan licht en donker kunnen ze er niet mee waarnemen.

Over de anatomie van slakken zijn trouwens wel meer merkwaardige zaken te vertellen. De penis en de anus (waar de poep uitkomt) zitten vlak bij het hoofd omdat ze buiten het slakkenhuis moeten vallen. Voor naaktslakken maakt dat niet uit zou je zeggen. Maar de naaktslakken hadden ooit een huisje (inmiddels een zacht schild of kalkknobbel) en hun bouw is daarom vergelijkbaar gebleven. Iets achter de kop zie je vaak een groot gat, dat is normaal want het is het ademhalingsorgaan van de slak. Slakken hebben één long. In Nederland komen 25 soorten naaktslakken voor. De grote wegslak die je in de film ziet, is een veel voorkomende soort. In de tijd dat ik veel groenten in mijn tuin heb staan noem ik ze wel scheer-je-weg-slak. Maar ze luisteren nooit! Denk niet dat het filmpje van deze week één slijmboel is. Geniet vooral van de blaadjes die swingen in de wind en de paddenstoelen. Klik hier om het filmpje te bekijken. 



zaterdag 7 november 2020

Deze grondspecht is een miereneter

Miezerige regendagen hebben we de laatste weken genoeg gehad. Op zo'n dag heb ik een rondje in het park gemaakt, al was het maar om te laten zien dat het daar ook niet altijd zonnig is :). Dat leidde tot verstilde herfstbeelden en parelsnoeren van regendruppels aan de spinnenwebben. Daarnaast had de dag nog een andere verrassing in petto: ik kreeg (eindelijk!) de groene specht in het vizier. De hele zomer en herfst had-ie mij 'uitgelachen' met zijn hinnikende geluid, maar zich laten zien? Ho maar! 

Groene specht - man (met rode snor)
Foto: Dean Eades - taken in the uk, CC BY-SA 4.0

Terwijl de regen gestaag neersijpelde zag ik de vrouwtjesspecht (haar 'snor' is zwart, bij mannetjes is die rood met een zwart randje) voedsel zoeken. Deze flinke spechten, met een spanwijdte van een halve meter, voeden zich met mieren en hun larven, die ze zoeken in kort gras met losse bovengrond, want daar zijn de nesten te vinden. In de winter graven ze tunnels in de sneeuw om bij hun voedsel te komen. In tegenstelling tot andere spechten heeft de groene specht een minder harde snavel, maar wel een extra lange tong van 10 centimeter. Dit spechtengereedschap is kleverig (hiervoor heeft de specht extra grote speekselklieren) en de punt is verhoornd en plat met kleine weerhaakjes. Met de tong boort hij gaten van enkele centimeters diep om de prooien te bemachtigen. De inhoud van de mieren wordt verteerd, maar de pantsertjes poept hij weer uit. 

Een poepje van een groene specht
lijkt op een sigarettenpeuk

Die uitwerpselen zien er uit als sigarettenpeukjes: de mierenhuidjes lijken net tabak en de het poepje is wit omhuld. De groene specht heeft een gele stuit (dat zie je in het filmpje als hij even opvliegt) en een rode kop. Hij begeeft zich niet zo vaak op boomstammen als de andere spechten, maar in de film zie je haar toch even tegen de stam aan zitten. Op zo'n moment wijzen twee tenen naar boven en twee naar beneden voor een goede grip. De stevige staartveren zorgen voor het evenwicht. Met zijn zwakkere snavel roffelt de specht nauwelijks en kan deze vogel ook minder goed een nestholte uithakken. Hij neemt daarom genoegen met een tweedehands woning. Als het echt niet anders kan, hakt hij zelf een holte uit, maar dan kiest hij vermolmd hout, dat makkelijk te bewerken is. Dat is mannenwerk en daar doet de vogel twee tot vier weken over. Hij is er dan ook zuinig op, een nestholte kan wel tien jaar dienst doen. Volgende maand, in december, begint overigens de balts van deze spechtensoort al. In januari en februari neemt het baltsgedrag toe, maar het duurt nog tot april eer de eieren worden gelegd. Intussen gaat ie lachend de winter door. Dus hoor je deze vogel, dan weet je dat hij de lente al een beetje in zijn kop heeft. Een mooie gedachte, zo aan het begin van de winter.....Bekijk het filmpje door hier te klikken




zaterdag 31 oktober 2020

Een voedzaam (beuken)nootje

Beukenbladeren, bloemen en zaden
By Brandt, Wilhelm; Gürke, M.; Köhler, F. E.; Pabst, G.;
Schellenberg, G.; Vogtherr, Max. -

https://www.biodiversitylibrary.org/pageimage/303628, wikimedia
Midden oktober zag ik steeds meer herfstsignalen in het park; een boompje bezweek bijna onder het gewicht van de sierappeltjes en bladeren begonnen te verkleuren. Gek genoeg niet overal; ik zag een beuk met gele bladeren en een aantal die nog erg groen waren. De beuken in het park zijn nog niet erg groot, dat komt omdat ze langzaam groeien. Ze worden meestal rond de 150 jaar, met uitschieters tot het dubbele, en pas vanaf hun 50ste maken ze zaden. Ook daarvoor nemen ze de tijd, ze bloei(d)en maar eens in de vijf tot acht jaar. De 'd' staat tussen haakjes omdat daar de laatste jaren verandering in is gekomen. Van 2013 tot 2019 leverden de beuken elk jaar bloemen en nootjes. Warmte had daarop meer invloed dan droogte: hoe warmer de winter en zomer, hoe meer beukennootjes er aan de takken bungelden. In het park zag ik nu alleen nog de lege napjes liggen. Er was geen beukennootje meer te bekennen. Die nootjes barsten van de eiwitten, koolhydraten, vetten en verschillende mineralen en zijn daarom populair bij veel dieren. Ongeveer één derde van het voedsel van wilde zwijnen bestaat uit beukennootjes. Een mannetjeszwijn weegt ergens tussen de 60 en 180 kilo en een beukennootje weegt tegenwoordig een schamele twee gram.  Overigens is dat ruim het dubbele vergeleken met de negentiger jaren van de vorige eeuw. Dit wordt allemaal uitgezocht door het Nederlands Instituut voor Ecologie, dat elk jaar een heuse beukennotenindex bepaalt. Al ruim 35 jaar lang worden beukennoten op het Nationaal Park de Hoge Veluwe verzameld om de oogst van beukennoten te bepalen. Hierbij worden elk jaar eenmalig in oktober ongeveer 30 bomen bezocht waar in vier vierkantjes van 25 bij 25 centimeter alle beukennoten worden opgeraapt om mee naar het lab te nemen. Het totale gewicht van de volle (bevruchte) noten bepaalt de beukennotenindex. Het instituut heeft ook uitgevogeld dat koolmezen het beter doen in een goed beukennotenjaar. Hiervoor houden ze al sinds 1955 de 'burgerlijke stand' bij van koolmezen. In vier gebieden in Nederland kijken de onderzoekers welk vogeltje wanneer waar wordt geboren, hoe zwaar hij is bij het uitvliegen en wie de ouders, broers en zussen zijn. En er blijkt dus een verband te zijn tussen goede beukennotenjaren en goede mezenjaren. 

Ook de eekhoorn leeft op van beukennootjes: ze brengen in een jaar met veel nootjes een extra nestje groot. Muizen zijn verzot op deze zaden en de boommarter profiteert op zijn/haar beurt weer van het grote muizenaanbod; hun broedsucces is in zulke jaren groter. Vorig jaar viel er 1 miljoen kilo beukennootjes uit de bomen op de Veluwe, dat zijn er zo'n 500 miljoen stuks :). En dan zijn er nog veel meer beukenbomen verspreid over Nederland. Klein maar fijn, dat lijkt me op deze voedselbron dus wel van toepassing. Overigens zijn de nootjes voor mensen ook eetbaar, maar eet ze liever niet rauw of in grote hoeveelheden. Er zit een zweempje blauwzuur in. Dat gif verdwijnt overigens bij het roosteren. Je kunt het filmpje van deze week bekijken door hier te klikken



zaterdag 24 oktober 2020

Wilde eenden in eclipskleed

Wilde eenden (v.l.n.r.): vrouw, man in eclipskleed en man in zomerkleed

Het is al weer een paar weken geleden dat ik het park in liep en een grote groep wilde eenden zag samenscholen. Het leek wel of alle eenden uit het park zich hier ophielden, want de andere sloten en de vijver waren leeg. Zo op het oog leken het voornamelijk vrouwtjes, maar dat is schijn. In de rui-tijd, in de tweede helft van september, dragen de mannetjes hun eclipskleed om niet te veel op te vallen. Ze raken tijdens de rui namelijk in één keer hun slagpennen kwijt zodat ze niet kunnen vliegen en zo'n mooie glanzende groene kop trekt alleen maar vijanden aan. Bij de eenden die voor het eerst naar hun mannelijke kleed ruien, zie je nog veertjes van het jeugdkleed (kijk maar op de foto), dat erg op dat van de vrouwtjes lijkt. Een goed herkenningspunt is altijd de snavel: bij de mannen groengeel en bij de vrouwtjes oranje met zwart. Dat verandert niet. 

Ondanks dat de mannen nog niet op hun paasbest gekleed waren, was hier toch al sprake van een huwelijksmarkt. Zoals op de kermis kwamen de mannen en vrouwen bijeen om te flaneren en elkaar de maat te nemen. Onder de mannen braken kleine vechtpartijen uit en de eerste stelletjes werden gevormd. Die trokken samen op en namen een drankje (slokje water) en een hapje (ze schepten algen uit het water).  

Bij nadere beschouwing viel me nog iets op: het merendeel van de eenden was mannelijk. Op basis van de filmbeelden heb ik eens  geteld en kwam uit op 4 vrouwtjes tegen 37 mannetjes. Die verhouding ligt wel erg scheef en dat zou betekenen dat de in het park geboren eenden vrijwel allemaal mannetjes waren (of alleen de mannetjes de eerste maanden overleefd hebben). Sovon gaf in het begin van het jaar van de wilde eend al aan (zie mijn eerste blog van dit jaar) dat de man/vrouw verhoudingen scheef liggen. De Nederlandse telresultaten over de eerste helft van 2020 komen uit op een verhouding van 60/40 man versus vrouw. Dat is nog iets anders dan 90/10. Ook een week later, toen de mannelijke koppies al beter op kleur waren (en de hormonen meer begonnen op te spelen), zwommen rond ieder vrouwtje een stuk of vier à vijf mannetjes. Afijn, ik blijf het in de gaten houden, in dit jaar van de wilde eend.

In het filmpje zie je natuurlijk volop de wilde eenden. Maar langs het water was het ook een drukte van belang: wespen en vlinders hadden een limonadebar ontdekt. Uit een boomwond stroomde sap, het was zo zoet dat ik het kon ruiken. Vers uitgevlogen atalanta's en wespen likten het borrelende sap op. Ook ander vliegend spul maakte gretig gebruik van de zoete lekkernij. Het viel me trouwens op hoe goed de schutkleur van opgeklapte atalantavleugels is; er is bijna geen verschil te zien met de schors. Klik hier om het filmpje te bekijken. 



zaterdag 17 oktober 2020

De innige relatie tussen waterzuring en de grote vuurvlinder

Waterzuring

Regendruppels parelden op de bladeren van riet en gele lis, die morgen in het park. De hoog opgeschoten stengels van de waterzuring boden een handig frame voor de webben van kruisspinnen. Ze glansden mooi in het ochtendlicht. De waterzuring had inmiddels zaden gemaakt, waarvan de binnenste bloemdekbladen vergroeid zijn met het nootje. Dat geeft ze die aparte driehoekige vorm. De bladeren van waterzuring zijn het grootst van alle zuringplanten, tot wel één meter hoog. Ze bevatten veel vitamine C en werden vroeger in alle natte delen van ons land om die reden geoogst. Nu toonden de bladeren tekenen van verval, maar de gele en roestbruine plekjes zagen er artistiek uit in het tegenlicht. Waterzuring leeft in of langs de rand van water, zoals de naam al doet vermoeden, met een worstelstok verankerd in de bodem. Een bijzondere vlinder heeft zijn lot verbonden aan deze plant. De alleen in Nederland voorkomende (en in 1915 pas ontdekte) grote vuurvlinder (Lycaena dispar batava) legt zijn eitjes op waterzuring omdat de rupsen alleen deze plant lusten. Het is de zogenaamde waardplant van deze rupsen. Waterzuring komt in ons land overal voor waar maar een beetje water te vinden is, dus je zou verwachten dat de grote vuurvlinder ons overal 'om de oren vliegt'. Niets is echter minder waar. Een grote vuurvlinder is behoorlijk kieskeurig op haar leefgebied en heeft behalve waterzuring ook uitgestrekte en soortenrijke rietvelden nodig met nectarplanten, bij voorkeur koninginnenkruid en kattenstaart. Hoewel die nectarplanten niet zeldzaam zijn, vinden we de vuurvlinder nog maar op enkele plaatsen: de Weerribben en Rottige Meente in het noorden van ons land. Eerder kwam de vlinder ook bij het Friese Brandemeer voor, maar in december 2017 werd de populatie grote vuurvlinders daar met naar schatting bijna 90 % verminderd door een beheerfout. Door het veel te rigoureus schonen van sloten zijn mogelijk alle in de oeverzone overwinterende rupsen van deze beschermde vlinder weg geschraapt. 

Kijk voor foto's van de Nederlandse
vuurvlinder op de site van de Vlinderstichting

In juli en augustus legt de vuurvlinder eitjes op waterzuringblad, die na een week uitkomen. De groene rupsjes gaan in september in rust, verkleuren naar bruinrood en krijgen haren. Ze zijn dan pas 4 mm groot en heel moeilijk te vinden. Eind april, als de waterzuring begint te groeien, komen ze te voorschijn; hun schutkleur is weer veranderd in groen. Ze vreten zich door de enorme zuringbladeren heen en als ze 2,5 centimeter zijn, verpoppen ze. Hoe we de grote vuurvlinder voor uitsterven kunnen behoeden is nog steeds niet helder in kaart gebracht. Er hebben onderzoeken plaatsgevonden naar waterpeilbeheer en maaibeheer. Ook wordt er modelmatig gekeken welke leefgebieden in de omgeving geschikt zouden zijn voor de 'batava'. Maar het ei van Columbus is nog niet gevonden. In het filmpje zie je dus wel waterzuring, maar geen grote vuurvlinder. Toch heeft zich in het park een explosie van nieuw leven voorgedaan. Een jonge blauwe reiger gaat op jacht; hij heeft nog geen witte kopvlek, zoals zijn ouders. Jonge houtduiven hebben ook een saai verenkleed vergeleken met de volwassen duiven, de witte nekvlek moet nog gevormd worden. Jonge boomkruipers (klik hier voor mijn eerdere blog over deze leuke vogels) werkten zich een weg omhoog langs de eikenstammen op zoek naar voedsel. In een regenplas waren jonge merels zich aan het wassen. Broerlief intimideerde de zussen om hen op afstand te houden. Toen dat jonge grut verdwenen was, nam een (volwassen) zanglijster tijd voor een bad. Klik hier om het filmpje te bekijken. 



zaterdag 10 oktober 2020

Dansende vedermuggen

Dansmuggen in het avondlicht

Het is duidelijk te merken dat de dagen korter worden. Om nog iets van de zonsondergang te zien in het park moet ik steeds vroeger weg, voor de zon achter de horizon zakt. Zo ook die avond in september; het gouden licht kleurde de bladeren en het riet groengeel. Twee vliegen streken neer op de achterkant van een blad en showden hun silhouet in de avondzon. Deze zomer viel het mij op dat er veel vliegen in de tuin waren, meer dan andere insecten zelfs. Ik heb er niet echt een verklaring voor gevonden. Zoals bij veel insecten is het reproductievermogen van (huis)vliegen enorm. Ze kunnen tot wel 15 generaties per jaar voortbrengen. Als alle vliegen zouden blijven leven, dan kunnen uit een enkel wijfje ruim 5,5 biljoen (!) nakomelingen ontstaan, met een biomassa van 80.000 kilo. Gelukkig zijn er insecteneters om daar een stokje voor te steken :). Iets verderop in het park dansten vedermuggen in de buurt van het water. 

Vedermug, foto: ©entomart
https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=711739

Ook zij zagen er mooi uit in het tegenlicht. Mannelijke vedermuggen hebben twee veer-achtige uitsteeksels aan hun kop (vandaar de naam) waarmee ze vrouwelijke feromonen (geurstoffen) kunnen detecteren. In de paartijd dansen ze in grote groepen in de buurt van water. Ze worden daarom ook wel dansmuggen genoemd. Ze kunnen in grote wolken voorkomen, vooral in het voorjaar. Dat kan lastig zijn, maar ze steken niet. Als de dansmuggen gepaard hebben, zetten de vrouwtjes hun eipakketjes af op het wateroppervlak. De larven hebben een bloedrode kleur. In het eerste stadium zijn ze microscopisch klein en zwemmen ze vrij door het water. Als ze wat groter zijn graven ze zich in, in het slib om niet te veel op te vallen. Ze leven van klein organisch materiaal dat ze direct uit het water halen of via slib binnenkrijgen. Op zijn of haar beurt vormt de larve weer een zeer gewild voedsel voor vissen (vooral de bodemwoelende brasem is er dol op), maar ook steltlopers zoals grutto's eten graag rode muggenlarven in ondiepe poelen. Visdiefjes plukken de rode larven van het wateroppervlak. Hoe klein die muggenlarven ook zijn, ze vormen een belangrijke schakel in de voedselketen. Onder goede omstandigheden vormen ze voedsel voor 100-200 kg vis per hectare. 

De meeste vedermuggen brengen hun vierde en laatste larvenstadium door in de winterrust, die zo'n 80% van hun leven beslaat. In het popstadium leeft de vedermug op de grens van slib en water en wacht in het voorjaar op stijgende temperaturen. Als het water 11 graden is, komen de muggen uit de pop en vliegen ze binnen enkele weken massaal uit. Er wordt niet meer gegeten maar wel gedanst en gepaard. Zo herhaalt de cyclus zich en vliegt er in de loop van augustus en september een tweede generatie uit. Dat gaat meer verspreid in de tijd omdat er niet gewacht hoeft te worden op een goede watertemperatuur. Bekijk de dansende vedermuggen in het filmpje, samen met sfeerbeelden rond de vijver in het park door hier te klikken.  



woensdag 7 oktober 2020

85.000 spreeuwen duiken in het riet voor de nacht


Tussendoor even een extra editie van Natuurnotities. Eind september zijn we een kijkje gaan nemen bij een klein rietveld naast het Goudase IJsselpark. Hier verzamelen zich vanaf drie kwartier voor zonsondergang 85.000-90.000 spreeuwen om te overnachten. Ze komen in grote groepen aanvliegen en duiken meteen het riet in. Na de eerste aarzelende groepjes, worden de groepen groter en sneller en het riet ziet letterlijk zwart van de vogels. Terwijl het licht wegsterft neemt het volume uit de vogelkelen toe. Mocht je in de buurt zijn of wonen, dan is het de moeite waard om even te gaan kijken. Verwacht wordt dat de aantallen in oktober nog toenemen, omdat er dan wintergasten uit het noorden arriveren. In de ochtend vliegen ze bij zonsopkomst massaal op. Via waarneming.nl kun je bekijken of ze er nog zitten als je langs wilt gaan en waar het precies is (klik in de linkerkolom op de tijd van de waarneming voor meer details). Wees er (in ieder geval 's avonds) op tijd bij, want op de dijk stonden toen wij er waren behoorlijk wat toeschouwers. Je kunt het spektakel vast in het filmpje bekijken door hier te klikken, op een groot scherm zie je het 't best.  



zaterdag 3 oktober 2020

Hoe de putter aan zijn naam komt

In de nazomer wandelden we een rondje over het landgoed Ingendael, in de vroege ochtend, voordat het te warm zou worden. Veel planten waren al uitgebloeid en hadden zaad in de aanbieding waar putters gretig gebruik van maakten om hun maagjes te vullen. Ze buitelden aan de slappe stengels en een jonkie werd helemaal bedolven onder het vruchtpluis van een akkerdistel. 

Putter

Ik was blij dat ze hier in alle vrijheid rondvlogen, want helaas worden er ook putters in kooitjes gehouden en de zogenaamde putterkooien worden op marktplaats nog aangeboden. Al in de Romeinse tijd werden deze kleurrijke vogeltjes met hun welluidende zang achter tralies gezet. Ergens in de eerste helft van de 19e eeuw werd vermeld dat de putters vooral tijdens de trek werden gevangen onder slagnetten. Het feit dat erbij geschreven staat dat 'het vleesch goed van smaak is', doet vermoeden dat de beestjes niet alleen in kooitjes verdwenen maar ook in de pan. Maar waarom heten de vogels puttertjes? Dat heeft te maken met het gemak waarmee de vogels kunstjes kunnen leren. Ze moesten werken voor hun eten en drinken. En daar komen die puttenkooien in beeld. Aan de zijkant van de kooi was een uitbouw met een gat aan de onderkant. Naast het gat hing een klein emmertje of vingerhoedje aan een kettinkje, dat reikte tot in een waterreservoir. De putter moest zijn drinken met snavel en pootjes naar boven takelen met het kettinkje. Aan de andere kant was er een soortgelijke constructie met een hellingbaan, waarover het puttertje een wagentje/sleetje met voer zijn kant op kon trekken. Vooral de Nederlandse vogelhouders lieten de putters werken voor de kost. Veel putterkooien waren rijk versierd en duur, het bezit ervan duidde op een zekere welstand. In de duurste varianten waren het emmertje en sleetje van zilver gemaakt. 

Putterkooi, foto Henk van Rijswijk

Misschien hielp het om de verveling in de kooitjes te verdrijven, maar ik zie de putters liever in het vrije veld. Je kunt de rest van onze wandeling in het filmpje zien; langs de bosrand met de Geul en over de bloemenweide waar we nog een paartje roodborsttapuit tegenkwamen. Het zijn typische vogels van open, droge terreinen met veel planten en een enkele struik. Rond deze tijd trekken ze naar Zuid-Europa of Noord-Afrika om in februari weer terug te keren naar ons land. Klik hier om het filmpje te bekijken. Let op: ook deze keer is er een bonusfilmpje; wederom een verslag vanuit mijn stadsparkje, daarover hieronder meer. 



In het stadspark zag ik op een ochtend een volwassen blauwe reiger in prachtig licht. Hij stond te azen op een visje in de sloot. Ik zag niks anders dan de reflectie van huizen in het water, maar de reiger had toch een succesvolle jacht. Hoe dat kan, heb ik al eens uitgelegd in mijn blog van 14 maart van dit jaar. Bekijk het parkfilmpje door hier te klikken; door de rust van het kabbelende water en andere beweging is het een echt zenfilmpje geworden :). 



zaterdag 26 september 2020

Spanning aan de oppervlakte

Deze week zijn er twee filmpjes te bekijken, van heel verschillende aard. De ene is in kleur en ik heb er negen kilometer voor gewandeld (later daarover meer), de andere is in zwart/wit en ik heb er nog geen vijfentwintig meter voor gelopen. Het licht was die dag hard en eigenlijk niet mooi om te filmen maar ik had toch zin om er even op uit te gaan. Ik hing mijn statief op mijn schouder en stapte de voordeur uit. Het eerste dat ik zag was een bloeiende waterlelie in de sloot voor het huis. Ik had deze plant al eens opgenomen in een parkfilmpje, maar toen zat de bloem nog in de knop. Toen ik mijn camera aanzette besloot ik in zwart/wit te gaan filmen. Een goede keus naar later bleek, want de harde lichtcontrasten werkten ineens in mijn voordeel. Zwart/wit fotografie en film draait om contrast en compositie. Ook de wolken, die mooi afstaken tegen de blauwe lucht, werkten mee. Ik nam wat beelden van de bomen en zoomde in op de waterleliebloemen en bladeren. De bladeren leken wel van zilver en langzaam vielen er allemaal kleine dingen op: vraatsporen op de bladeren, juffers en vliegen die even op de plant pauzeerden. Maar ook in het water ernaast gebeurde van alles. Poelschaatsenrijders waren aan het paren. Deze smalle insecten bewegen zich over het wateroppervlak, net als vijverlopers en schrijvertjes (kevertjes die over het water kronkelen alsof ze aan het schrijven zijn). Ze maken hierbij een roeiende beweging, waardoor ze kleine golfjes veroorzaken (op de film goed te zien) die ze gebruiken om zich af te zetten. Aan de onderkant zijn de pootjes en de buik flink behaard. De lucht tussen de haren vergroot de oppervlaktespanning waardoor ze blijven drijven. De haartjes zijn trouwens zo klein dat je ze alleen met een elektronenmicroscoop kunt zien. Oppervlaktespanning ontstaat op de overgang tussen twee fases, bijvoorbeeld water en lucht. Een watermolecuul heeft liever andere watermoleculen om zich heen dan luchtmoleculen, want dat kost minder energie. Raakt een waterdruppel aan de lucht, dan zal hij proberen het energieverlies te verminderen door zo veel mogelijk andere waterdruppels om zich te verzamelen en zo het contact met de lucht te verkleinen. Dit effect heet oppervlaktespanning. 

Door oppervlaktespanning blijft
de poelschaatsenrijder drijven

Als zo'n schaatsenrijder op het wateroppervlak drukt met zijn pootjes, gaan de watermoleculen dus 'samenspannen' om zo veel mogelijk water en zo min mogelijk 'harige pootjes met lucht' aan te raken. In het middaglicht ontstonden er fraaie lichtboogjes op de plek waar de pootjes op het water drukten. Een parend stelletje roeide in de rondte. Koreaanse onderzoekers hebben zich verdiept in het paringsgedrag van deze wantsen. Een mannetje bespringt een argeloos vrouwtje en trappelt zo lang op het water tot hij mag paren. Dit gespartel trekt weliswaar vissen aan, maar het mannetje gokt er op dat het onderliggende vrouwtje dan het eerste slachtoffer is. Bekijk het filmpje door hier te klikken en lees nog even door onder het filmvak. 


Tijdens een bezoek aan Limburg hebben we een wandeling gemaakt rond het dorpje Eys. Voor ons land is het veel klimmen en dalen daar, maar de uitzichten zijn erg mooi. De wandeling voerde langs het waterwinggebied/natuurreservaat Roodborn met mooie flora en fauna langs de Eyserbeek. De route van een vergelijkbare wandeling vind je hier. Geniet van de mooie vergezichten (de omgeving doet me altijd een beetje aan Toscane denken), een jonge zanglijster en mooie bloemen in het filmpje door hier te klikken



zaterdag 19 september 2020

Witjes in overvloed

De afgelopen maanden heb ik twee vlindersoorten in grote aantallen gezien. Ik heb ze, samen met het bont zandoogje, vastgelegd terwijl ze op de bramen in het park aan het zonnen en eten waren (het is al weer mijn vijfentwintigste parkfilmpje overigens). De tweede lichting bloemetjes zorgde voor nectar en de bramen leverden sappig vruchtvlees. De atalanta met zijn zwart/wit/rode vleugels, die binnenkort op trek gaat naar Zuid-Europa om te overwinteren is één van die veel geziene soorten. Je kunt ze op weg helpen door rot fruit in de tuin te leggen. Een lekker zacht rot peertje weten ze te waarderen en slurpen het zoete vruchtvlees op met hun roltong. Tijdens de tuinvlindertelling was dit met ruim 32.000 individuen de meest waargenomen vlinder (in totaal werden er ruim 120.000 vlinders geteld). De andere veel geziene soort zijn witjes. Witjes zijn er in meerdere soorten en maten. Groot en klein koolwitjes tikten in de telling samen de 25.000 individuen aan en bezetten plaats drie en vier, het klein geaderd kwam op de zevende plaats met zo'n 3800 waarnemingen. Voor veel mensen vallen de verschillen tussen deze witjes nauwelijks op, ze zijn ook niet altijd makkelijk uit elkaar te houden. Deze herkenningskaart van de Vlinderstichting kan je erbij helpen. Ik probeer het aan de hand van de foto's uit te leggen voor de twee witjes die ik in het park zag: het geaderd witje en klein koolwitje (die je in tuinen vaker ziet dan het groot koolwitje). 

Als je de onderkant van de vleugels kunt zien, is het klein geaderd witje tamelijk makkelijk te onderscheiden van de andere twee witjes. De grijze bestuiving is geconcentreerd langs de aderen, vandaar de naam. Aan de bovenkant van de vleugels vallen de stippen en de zwarte hoekpunten op. Die stippen vervagen naar de binnenkant enigszins en de donkere vleugelhoeken 'druppelen' naar beneden. 

Ook het klein koolwitje heeft wat grijze bestuiving aan de onderkant, maar deze is egaler en niet geconcentreerd bij de aderen. Op de bovenvleugels hebben ze één rond zwart vlekje en de zwarte hoekpunt eindigt boven dat vlekje. Het groot koolwitje heeft twee vleugelvlekken en de zwarte hoekpunt eindigt aan de onderkant van de bovenste vlek. Het beestje is ook groter, maar dat valt vooral op als je ze samen ziet met kleine koolwitjes. Mocht het je nu zwart en wit duizelen, bekijk dan het filmpje waarin je de witte vlindertjes rond ziet dartelen in het vroege ochtendlicht, door hier te klikken




zaterdag 12 september 2020

Weidebeekjuffers: een schitterend schouwspel

Weidebeekjuffer (man)
Jarenlang ging het bergafwaarts met de beekjuffers: schitterende metallic juffers (kleine libellen) in de kleuren staalblauw en mosgroen. Beekjuffers hebben zuurstofrijk water nodig en in de vorige eeuw waren de beken niet schoon genoeg meer om dat te bieden. Ik herinner me hoe de Geleenbeek zich schuimend van de fosfaten een weg zocht langs het Stammenderbos. Inmiddels is er veel verbeterd aan de waterkwaliteit en met name de weidebeekjuffers hebben hun territoria langs beken weer ingenomen. Gelukkig maar, want een fladderende weidebeekjuffer boven het water is een prachtig schouwspel waar ik blij van wordt. Terwijl mijn man een ijsje at bij de naburige ijsboerderij, posteerde ik mijn camera op statief langs de oever van de Geul bij Camerig om de territoriumdrift, de paring en de ei-afzetting van deze wondermooie juffers vast te leggen. De zon scheen warm in mijn nek, maar het was de moeite waard. Voor de mannetjes van de beekjuffers is het hebben van een territorium een absolute noodzaak om zich voort te kunnen planten. Mannetjes zonder territorium hebben een veel lagere kans om een vrouwtje te paaien. Ze investeren daarom enorm veel energie in het verkrijgen en behouden van een territorium. Na de paring begeleidt het mannetje het vrouwtje bij het ei afzetten binnen het territorium. Hierbij verjaagt hij vrijwel alles wat maar een beetje in de buurt komt van het eiafzettende vrouwtje, zelfs grote libellen. 


Vrouwtjes van de weidebeekjuffer zetten eieren af

En dat verdedigen is erg belangrijk, want als het vrouwtje met een volgend mannetje paart, is dat mannetje in staat om het sperma van zijn voorganger te verwijderen met speciale borstels aan zijn lijf. Om de aandacht van vrouwtjes te trekken hebben weidebeekmannetjes op de onderzijde van de achterlijfspunt een wit vlekje. Op het moment dat een vrouwtje dichtbij of in het territorium van het mannetje verschijnt reageert deze daarop door vlak voor het vrouwtje in de lucht de hangen. Daarbij steekt hij het achterlijf omhoog zodat het ‘achterlichtje’ zichtbaar wordt. Het vrouwtje toont haar interesse door achter het mannetje aan te vliegen en in zijn territorium plaats te nemen. Het mannetje blijft fladderend om het vrouwtje vliegen. Een onderdeel van deze dans is het ‘drijfvertoon’ waarbij het mannetje zich op het water laat vallen en zich een stukje laat meedrijven op het water. Gedacht wordt dat hij hiermee zijn dapperheid etaleert, of dat hij hiermee de aandacht wil vestigen op de kwaliteit van zijn territorium. Eieren van beekjuffers ontwikkelen zich namelijk veel beter naarmate de stroomsnelheid hoger is. Door zich een stukje te laten meedrijven kan het vrouwtje de stroomsnelheid inschatten. Dat gedrag heb ik niet kunnen waarnemen. Feit is wel dat ik de paring en ei-afzetting zag gebeuren op een stukje water waar zeker stroming aanwezig was. In het filmpje heb ik ook de biotoop in beeld gebracht: oevervegetatie is van belang als uitkijkpost en bepaalde waterplanten zijn vitaal voor het afzetten van de eitjes. Geniet van de fraaie juffers in het filmpje door hier te klikken


zaterdag 5 september 2020

Het eken van de eik

Eikels, bladeren en schors van de eik bevatten veel looizuur
In het park begon de hitte en droogte in augustus zijn tol te eisen. Het gras werd geler en bij sommige bomen verkleurden de bladeren alsof het al herfst was. Een halsbandparkiet zat een beetje verdwaasd in de kersenboom met slap hangende blaadjes. Nog niet zo lang geleden was de boom het middelpunt van de 'kersenparty' geweest. Nu hing er zo op het oog geen vrucht meer in de boom. Ik dwaalde rond om de signalen van hitte en droogte vast te leggen. Het viel me op dat de eikels er stevig en gezond uitzagen, hoewel het blad van de eiken wat was aangetast. Een houtpantserjuffer streek neer op een blad en paste mooi bij het kleurenpalet van de boom. Eikenbomen bevatten veel tannine ofwel looizuur, één van de redenen waarom eikels voor mensen niet direct eetbaar zijn. Voor veel dieren is dat echter geen probleem en varkens, zwijnen en herten laten zich deze boomzaden goed smaken. Het woord looizuur roept associaties op met leer looien. Tegenwoordig is dat een kunstmatig chemisch proces maar in vroeger tijden speelde de eik een belangrijke rol bij het looien van leer. Als je de huid van een dier probeert te bewaren zonder bewerking leidt dat tot bederf en rotting omdat de huid uit eiwitten bestaat. Om het proces van bederf te stoppen worden looistoffen toegevoegd die een chemisch proces aangaan met de huid waardoor rottingsbacteriën er geen vat meer op hebben. Ook zorgen die stoffen er voor dat het leer buigzaam en soepel wordt. Hoe precies ontdekt is dat eikenschors kon helpen bij het leerlooien is niet bekend, waarschijnlijk is het proces met vallen en opstaan tot stand gekomen. Om aan voldoende eikenschors te komen was er een beroepsgroep die zich hiermee bezighield: de eekschillers (eek is een streeknaam voor eik). In het voorjaar, als de sapstroom van de eik op gang kwam, werden eikenstammen gekapt en ontdaan van bast en schors. Overigens groeiden de eiken weer opnieuw uit met meerdere stammen zodat men elk jaar kon oogsten van het eikenhakhout. In de eek- of schorsmolen werd de schors vermalen. Het malen van schors was een stoffig werk waarbij huid-irriterende stoffen vrijkwamen. 


De Hooydonkse watermolen in Nederwetten
deed ooit dienst als schorsmolen
Foto: Wammes Waggel - wikimedia

Eekschillers leefden vooral op de arme zandgronden, zoals de Veluwe, waar het leven hard was. Veel mensen moesten hun kostje bij elkaar scharrelen met losse klussen bij boeren aangevuld met bosbessen plukken, sprokkelhout verkopen, varens en mossen verhandelen, eikels en dennenappels verzamelen of stroperij. In het voorjaar kon met het eekschillen in korte tijd relatief veel geld verdiend worden. Voor het looiproces was veel schors nodig en de kwaliteit ervan varieerde per gebied. In bepaalde streken had men viermaal het gewicht van het leer nodig, ongeveer 90 kg voor 22 kg leer. In andere streken was er 100 kg schors nodig voor 45 kg leer (dat is iets meer dan vier koeienhuiden). Het looien van een huid nam een jaar in beslag. Allereerst moest alle bloed en haren verwijderd worden en dan begon het looiproces met de eikenschors. Hiervoor werden zo'n 15 huiden per keer in houten tonnen gelegd. Telkens laagje voor laagje huiden en (vochtig gemaakte) eikenschors. Sommige lagen bestonden uit ruwe snippers schors, maar soms ook tot poederstof vermalen eek. Dat laatste looide krachtiger, maar er was ook meer eikenschors voor nodig, dus men koos voor een combinatie van kracht en besparing. De gaatjes werden opgevuld met looivloeistof van eerdere processen. Per ton ging er zo'n dertig liter water overheen, alles werd goed aangestampt (met trappelende voeten) en met stenen verzwaard zodat de looistof kon doordringen in alle hoeken van de huiden. Het vullen van zo'n ton nam een uur of twee in beslag. In de loop van het jaar werden de tonnen drie keer van schors ververst, tot het leer gereed was voor verdere verwerking. Hendrik Demiddele heeft een hele studie gemaakt van het leerlooien in de middeleeuwen. Als je daar meer over wilt weten, klik dan hier. In het filmpje van deze week zie je zomerbeelden in het park tijdens de hittegolf die inmiddels al weer een paar weken achter ons ligt. Klik hier om het filmpje te bekijken. 


zaterdag 29 augustus 2020

De groene kikker is een moeilijk geval

In het vroege voorjaar (maart) drijven dikke klodders kikkerdril op het wateroppervlak van onze vijver. Die dril is afkomstig van de bruine kikker. Het water is nog vrij koud maar de zon kan de dril met de zwarte eitjes snel opwarmen. Bruine kikkers zijn bruinig van kleur en altijd te herkennen aan de bruine vlek naast het oog. De herkenning van groene kikkers is echter niet zo simpel. Groene kikkers paren later in het jaar en hun dril met tweekleurige (zwart/wit)eitjes verdwijnt onder water, dat inmiddels wat meer op temperatuur is gekomen. De dril is minder zichtbaar voor predatoren die wel een hapje lusten. Om vrouwtjes te interesseren kwaken de mannetjes die daarvoor speciale kwaakblazen hebben. Ze willen niet voor elkaar onder doen dus als er eentje begint, hoor je vaak een heel koor. Bruine kikkers brengen niet meer dan een zacht gesnor voort, dus als je die in de vijver hebt krijg je geen burenruzie over geluidsoverlast :). In het park bij ons huis zag ik op een morgen groene kikkers, die nog af en toe een kwaak-concert gaven. Dan is de vraag: welke soort groene kikker is dat? Dat is dus moeilijk vast te stellen, want je hebt poelkikkers, meerkikkers en bastaarden van die twee. Die laatsten lijken soms wat meer op de ene ouder en soms wat meer op de andere en kunnen behoorlijk variabel zijn. De meerkikker leeft vooral in het westen van Nederland, de poelkikker meer in het oosten. En de bastaard? Die komt overal in ons land voor. 

Stichting Ravon heeft er een herkenningskaart van gemaakt, maar ze geven aan dat de verschillen in het veld nauwelijks waar te nemen zijn. Ik probeerde toch een poging te wagen: er zaten donkere vlekjes in de iris (of was het 'iris is vrij donker'??) en de kwaakblazen waren volgens mij lichtgrijs. Ik heb 'm niet uit het water gehaald (daarvoor waren ze ook te schuw want ze lieten zich moeizaam benaderen) en bovendien zijn kikkers beschermd bij de wet, dus ik kon niet naar de onderkant van hun buik ('grijs gemarmerd' ?) kijken, maar door het water heen leek het wel zo. Al met al denk ik dat het bastaardkikkers waren. Maar zoals Ravon adviseert hou ik het maar op 'groene kikker (soort onbepaald)'. Verder zag ik nog jonge kauwtjes in het park die achter hun ouders aan hipten, maar ook al zelf op zoek naar voedsel gingen. Helaas kwamen ze daarbij ook plastic troep tegen, dat ze gelukkig niet doorslikten. Bekijk het in het filmpje door hier te klikken


zaterdag 22 augustus 2020

De zwarte stern nestelt op een bijzondere plant

Zwarte stern, Cephas / CC BY-SA 
(https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0)
Ergens eind van de vorige eeuw kocht ik het boek 'De wereld van de zwarte stern' uitgegeven door het wereldnatuurfonds (inmiddels te koop als 'drie boeken voor een tientje' :)). Ik las over deze sierlijke zwarte vogel die in de winter totaal wit is en na een maand of vier à vijf broeden en jongen groot brengen in onze streken naar het midden en zuiden van Afrika vertrekt om daar de winter door te brengen. De aantallen in ons land zijn in de loop van de jaren behoorlijk afgenomen en op dit moment zijn er nog maar zo'n 1400 broedparen in Nederland. Elk jaar nam ik me voor om eens op zoek te gaan naar deze mooie vogel, maar het kwam er nooit van. Ook dit jaar waren we al weer aan de late kant toen we eind juli naar de Krimpenerwaard gingen voor de zwarte sternwandeling van het Zuid-Hollands landschap. Het was een winderige dag in het open veld, zon en wolken wisselden elkaar af. Veel volwassen vogels gaan in juli naar het zuiden en hebben hun zwarte verenkleed dan gedeeltelijk geruid. De jonge vogels vertrekken in augustus en blijven hun hele eerste jaar in Afrika omdat ze dan nog niet broeden. Het zou er om hangen of we de sterns nog konden spotten. Op een hek hoorden we het vrolijke gekwetter van jonge boerenzwaluwen die klaar zaten om gevoerd te worden. Ze namen hun gemak er van en lieten zich de zorg van de oudervogels lekker aanleunen. Al snel zagen we sloten vol krabbenscheer, een oeroude plant. Het is de vertegenwoordiger van een plantengeslacht waarvan de oudste fossielen uit het Eoceen (vijftig miljoen jaar geleden!) stammen. Krabbenscheer is voor de zwarte stern een belangrijke plant omdat zij er hun nesten op bouwen. De stekelige blader-rozetten priemden in groten getale boven het water uit. 

Krabbenscheer vormt grote velden
Voor de zwarte stern heeft deze plant de absolute voorkeur voor het maken van een nestje boven waterleliebladen en nestvlotjes die tegenwoordig geplaatst worden door natuurbeschermers omdat krabbenscheer zeldzaam wordt. De zwarte stern wil een drijvend nest, waar predatoren moeilijk bij kunnen. 'n Krabbenscheerplant weegt ongeveer 1 kilo en heeft luchtkamers om te blijven drijven. Het draagvermogen is ongeveer drie ons. Een volwassen vogel weegt 70 gram en de (meestal) drie kleintjes wegen bij de geboorte minder dan tien gram. Maar met maaltjes van kleine visjes, libellen en andere insecten loopt dat gewicht al snel op. Op een gegeven moment zijn ze zelfs zwaarder dan hun ouders, tot het babyvet wordt omgezet in vliegspieren. Dus zo'n krabbenscheerplant kan één gezinnetje net aan, mede omdat de ouders nooit tegelijk op het nest aanwezig zijn. Zwarte sterns keren elk jaar op dezelfde plek terug om te broeden en dat is met krabbenscheer nog niet zo makkelijk. De plant is een pioniersoort voor verlanding en na tien jaar kan die niet meer groeien op dezelfde plek. Behalve dit nadeel heeft de plant veel voordelen: de plant neemt veel zuurstof op in de luchtkamers, het water rond de plant is daarom zuurstofarm en bovendien donker door de dichte matten krabbenscheer. 
Er groeien weinig andere planten in de buurt bij de krabbenscheer, dus roofvissen kunnen zich niet verschuilen en het is te donker om op zicht te jagen op de sternkuikens. Bloedzuigers vormen een andere bedreiging voor de jonge vogels, men vermoedt dat de giftige bladeren van de plant ze op een afstand houden. De stekelige punten houden aanvallen uit de lucht tegen, want geen kraai, kiekendief of meeuw wil het risico lopen zijn ogen of vleugels te beschadigen aan de scherpe randen. 
Ter hoogte van de Berkenwoudse boezem kregen we de eerste zwarte sterns in beeld. Sierlijk vlogen ze boven het water op zoek naar voedsel. Helaas vlogen ze te snel weg om de camera erbij te pakken. Dat lukte een stukje verderop wel, waar de sterntjes boven een zandplaat vlogen en jongen (wit met zwart verenkleed) voerden. Maar met maximale zoom en maximale wind zijn dat niet echt goede beelden geworden. Behalve de boerenzwaluwtjes zagen we onderweg nog meer mooie dingen, dus bekijk het op je gemak in het filmpje door hier te klikken