vrijdag 31 december 2021

Knotwilgen in gouden licht

Oerhollandse knotwilgen in het winterlicht

Vanuit mijn werkkamer zag ik een prachtige zonsopgang. Mijn eerste vergadering zat er om 9.15 uur al op en de volgende was pas om 11 uur. Ik had de gelegenheid om even te spijbelen en met mijn camera het park in te lopen. Dat uurtje zou ik aan het eind van de dag wel inhalen, als het toch al donker was. Toen ik het park in liep kwam de zon net boven de huizen uit en dat was spectaculair: een golf van gouden licht sijpelde tussen de bomen door en vormde Jakobsladders. Bij de vijver stoomde het water omhoog en de nevel kreeg door de zon een kopergouden kleur. 'n knotwilg omarmde de zon in haar kroon. Wilgen vormen een uitgebreide familie, met zo'n driehonderd soorten. Het zijn snelle groeiers, met licht en zacht maar taai hout. Wilgenbomen kunnen tot wel 100 jaar worden en tijdens hun leven zorgen ze voor veel nakomelingen. De meeste wilgen doen dat zowel door het afwerpen van takken, die vervolgens wortel schieten als via het overvloedige, pluizende zaad dat soms centimeters dik naast de bomen ligt en ook wel zomersneeuw wordt genoemd. Wilgen werpen vooral takken af die te veel in de schaduw komen: aan de voet van de tak ontstaat een breekbare plek en de wind zorgt ervoor dat de tak losgerukt wordt van de boom. Het pluizige zaad zweeft op de wind en bij de landing zorgt de kuif van haren er voor dat het zaad met de voet omlaag landt. Zo valt het zaad meteen in de aarde. De zaden kiemen snel, maar verliezen hun kiemkracht al binnen enkele dagen, soms zelfs binnen enkele uren. Dus veel zaad gaat verloren, althans om nageslacht voor de boom te maken. 

Een knotwilg omarmde de zon in haar kroon

Knotwilgen vormen geen aparte soort, het zijn schietwilgen die door mensenhanden in een bepaalde vorm zijn gesnoeid. Als de mens zich niet bemoeit met een schietwilg, groeit de soort uit tot een hoge boom met een smalle, gesloten kroon. Het hout is geschikt voor het maken van klompen, die bijzonder duurzaam zijn. Meer nog werden de wilgen gebruikt voor hout zonder dat de hele boom werd omgezaagd, het zogenaamde geriefhout: de schietwilg werd op 2 meter hoogte afgezaagd en ontwikkelde zo de knobbel waaruit vele takken groeiden. Die werden gebruikt voor het vlechten van manden, als staken voor schuttingen en in de moestuin (bonenstaken) en de minder bruikbare takken werden gestookt in de kachel. Tegenwoordig is het knotten van wilgen vooral nog een taak voor vrijwilligers die deze kenmerkende landschapselementen voor de ondergang behoeden. Schietwilgen horen bij de zogenaamde 'griendwilgen', die van nature in het winterbed van de grote rivieren voorkwamen. Ze zijn beter dan welke Nederlandse boom aangepast aan het natte milieu met lange en korte perioden van overstromingen. De smalle gestroomlijnde bladeren en de taaie takken worden niet snel door de stroom afgerukt. Als de stammen worden beschadigd door ijsgang, groeien er aan de voet talrijke nieuwe zijtakken. 
Wilgen zijn enorm belangrijk als voedselbron in het voorjaar; ze bloeien als er nog weinig voedsel te halen is voor insecten. Mannelijke katjes bevatten veel stuifmeel en een beetje nectar, de vrouwelijke bloemen zijn vooral rijk aan nectar. Als er verschillende wilgensoorten bij elkaar groeien, dan bieden ze insecten gedurende een lange periode voedsel omdat ze allemaal op verschillende tijden bloeien. Eerst komt de boswilg in bloei, vervolgens de Duitse dot, grauwe wilg, katwilg, bittere wilg, geoorde wilg, amandelwilg, kruipwilg en de kraakwilg. De schietwilg en de laurierwilg sluiten de rij. Hommels en vliegen zijn de belangrijkste bestuivers van wilgen. Hoewel honingbijen de wilgen veel bezoeken, hebben zij een taakverdeling die bestuiving in de weg staat. Er zijn stuifmeelhaalsters: werksterbijen die alleen de mannelijke bomen bezoeken en de honinghaalsters die zich op de vrouwelijke bomen concentreren. Over een week of 5-6 komen de eerste hommelkoninginnen weer te voorschijn. Tot die tijd moeten we het nog doen met kale bomen en hopelijk wat sprankjes zon. Ik kan niet wachten tot de lente zich aandient....

Bekijk het filmpje met gouden winterlicht door hier te klikken.


In mei 2018 schreef ik een blog over de wilgenhoutrups, die kun je lezen door hier te klikken

vrijdag 24 december 2021

Al weer een jaar voorbij


Rond de kortste dag van het jaar moet je uitslapen om de zonsopgang te kunnen filmen :). Ik was die dag al om vijf uur wakker, maar buiten zag je geen hand voor ogen. Eerst maar wachten op de krant, douchen en toen was het eindelijk tegen achten en kon ik er op uit. De zon ging pas om kwart voor negen op, maar vaak kleurt de lucht voor die tijd al mooi roze dus het loont om er ruim op tijd naar toe te gaan. Het was half bewolkt, dus ik had goede hoop dat het een mooie zonsopgang zou worden. Om tien uur stond in de weerapp al weer een wolkje zonder zon. Maar voor nu: so far so good. Ik wist een plekje tussen Aarlanderveen en Alphen aan den Rijn met een mooi slootje en bruggetje en besloot daar mijn geluk te beproeven omdat daar goed zicht zou zijn op de opkomende zon. De lucht kleurde oranjeroze, en er waren mooie spiegelingen in het water. Naarmate het lichter (en ietsje warmer) werd steeg er een beetje nevel op boven de velden. Dat zag er fraai uit met de molens van de viergang erbij. Op één van de molenwieken zag ik in de verte een enorme stip. Ik dacht nog even 'zee-arend', maar toen ik inzoomde zag ik wat het echt was: één molenaar had een kerstboom op de bovenste wiek bevestigd :). 

Toen de zon boven de horizon rees kleurde het landschap goudgeel. Bij het bruggetje ontstond een klein mistwolkje en het landschap zag eruit zoals de schilders van de Haagse School aan het eind van de negentiende eeuw Hollandse landschappen schilderden. Ik aapte het zoveel jaren later na met een 4k-camera. Tijden veranderen, maar de natuur blijft altijd een inspiratiebron.

Ik wens je fijne feestdagen en een goed begin van 2022. Ik hoop je na de jaarwisseling weer te kunnen inspireren om de natuur in te gaan en er met verwondering in rond te kijken. Tot in het nieuwe jaar!

Voor een zen-momentje tijdens de kerstdagen kun je het filmpje bekijken door hier te klikken.




vrijdag 17 december 2021

Een mistig dagje en toch een beetje lentegevoel


Het is de laatste weken behoorlijk zoeken naar momentjes met een beetje aardig licht om te filmen. Een mistige ochtend 'kon er mee door' en ik besloot het effect van de mist te versterken door 'high key' (met overbelichting) te filmen. Hierdoor werd de ijle sfeer van de mist versterkt en bewogen de dieren en mensen zich door een schaduwloos landschap. Het was vrijwel windstil. Er was weinig beweging dus, behalve in de slootjes. Enkele meerkoeten dobberden rond, een aalscholver gleed door het water en waterhoentjes hadden de lente al in de kop en raceten achter elkaar aan. Een paartje wilde eenden had alleen oog voor elkaar. Het bruine wijfje legde haar kop voor zich op het water, terwijl het bont gekleurde mannetje al op en neer knikkend met zijn hoofd langzaam naderde. Zijn gele snavel raakte daarbij het wateroppervlak, waardoor er telkens wat water opgespat werd. Het wijfje bleef in de paarhouding, dus met wederzijdse instemming werd er gepaard. Dat kan de hele winter zo door gaan, kou, sneeuw, regen deert niet. Voor de wilde eenden is het de hele winter verlovingstijd. Dat betekent niet dat de eieren nu al op komst zijn. Die worden pas in het voorjaar gelegd en bebroed als er overlevingskansen zijn voor de kwetsbare jongen. Onderzoeken hebben trouwens aangetoond dat vrouwtjes het aantal en gewicht van de eendeneieren aanpassen naar gelang de kwaliteit van het mannetje. Hoe dat precies in zijn werk gaat is onduidelijk, maar uit het onderzoek bleek wel dat de kleur van de snavel van het mannetje daarin een cruciale rol speelt. In de studie werd aan een deel van de mannetjeseenden voedsel gegeven met extra carotenoïden (dat is de oranje/gele kleurstof uit bijvoorbeeld worteltjes), waardoor de snavel extra kleurde. De vrouwtjes die met die eenden paarden legden meer en grotere eieren. Die eieren bevatten ook hogere concentraties enzymen die bacteriën bestrijden en daarmee ontstekingen remmen. Met andere woorden: ook voor eenden geldt dat uiterlijk er toe doet, maar het draait niet alleen om een mooi kleurtje of logo :). Woerden (mannetjeseenden) moeten goed letten op hun dieet en veel carotenoïden eten om kans te maken op meer nageslacht.

Van die 'parkeendjes' vinden we het tegen tegenwoordig heel gewoon dat we ze jaarrond zien. In het boek Nederlandsche Vogelen las ik echter dat dat eind 18e, begin 19e eeuw niet het geval was. Het waren trekvogels, die broedden in Noord- en Oost-Europa. In Lapland kwamen ze in de zomer 'in ongelooflyke menigte' voor. Gedurende augustus en september vlogen ze naar ons land, waar de eendenkooien voor menige eend het lot bepaalde: ze belandden dan op het menu van de Nederlanders. Zoals het boek vermeldt: "de natuur schynt deeze vogels, evenals de haringen, dit te hebben ingegeven, dat zy, om zelf de kost voor zig te zoeken, aan het menschelyk geslacht spyze moeten verschaffen". Men vond dat men dit smakelijke hapje niet hoefde te versmaden, want met vijftien tot zestien eieren per nest bleef de soort voldoende in stand. Niet alle trekkende eenden brachten hier de winter door, veel eendjes trokken verder naar Frankrijk en Zuid-Europa en deden ons land in het voorjaar weer aan op weg naar hun broedgebied.

Bekijk de mistige beelden van het park en de parende eenden in het filmpje door hier te klikken.



 

 

vrijdag 10 december 2021

Nederlandsche Vogelen

Sinterklaas bracht mij een boekwerk van ruim 5 kilogram. Het betrof de (verkleinde!) hernieuwde uitgave van 'Nederlandsche Vogelen', het allereerste oorspronkelijk Nederlandse boek dat helemaal over vogels gaat. Het boek werd vanaf 1770 gemaakt door uitgever-graveur Sepp en bioloog (en tevens predikant) Nozeman. 

Nederlandsche Vogelen: een kloek vogelboek
(een 'normale' paperback erbij ter vergelijking)

Tot 1829 werden er in totaal 200 vogelsoorten beschreven, voorzien van meer dan 250 handgekleurde kopergravures. Een en ander verscheen in losse onderdelen, die later in vijf delen werden samengebonden. Het was het duurste boek van die tijd: twee generaties uitgevers, vijf auteurs en een flink aantal tekenaars, graveurs en inkleurders werkten er aan mee. Onze Koninklijke Bibliotheek heeft zo'n oorspronkelijke vijfband in haar archief. In 2014 is er een heruitgave gekomen van dat werk in één boek. Als liefhebber van vogels, boeken en geschiedenis overwoog ik destijds dat boek aan te schaffen, maar het formaat en gewicht van die uitgave hielden me toch tegen: ruim 11 kilo en een kleine 50x70 cm maakt het niet tot een boek dat je er even makkelijk bij pakt. Dat er ergens in de afgelopen jaren een 'iets' handzamere versie was verschenen (70% van het oorspronkelijke formaat en iets minder dan de helft van het gewicht) was aan mij voorbij gegaan. Inmiddels was die uitgave uitverkocht, maar tweedehands heeft de Sint er nog een gevonden :). Voor mij ligt dus meer dan 825 pagina's bladerplezier. Ik ben vooral benieuwd welke vogels er destijds in Nederland voorkwamen en wat er al over bekend was. 
Ik besloot eens op te zoeken hoe het zat met twee eendjes die ik die middag tegen was gekomen bij de laatste herfstwandeling van dit jaar. Terwijl de populieren en wilgen hun gouden kleuren tentoonspreidden, dobberden kuifeenden in de Kromme Aar. Krakeendjes zaten er te soezen. Twee soorten waarvan ik de laatste 20 jaar meer en meer individuen zag maar die begin van deze eeuw nog zeldzaam waren. Ik vroeg me af, of deze eendjes al in de 18e eeuw beschreven zijn. Wat me als eerste opviel is dat de vogels toen niet altijd de huidige namen hadden. Gelukkig zit er een index in het boek waarbij je via de nu bekende naam kunt zoeken. 

Kuifeend uit het boek Nederlandsche Vogelen

Wat de kuifeend betreft kwam ik uit bij het toppertje, ook wel kamduiker of rouwbandje genoemd. Ook nu kennen we nog toppereenden, maar die zien er anders uit dan kuifeenden, hoewel ze er veel op lijken. Kuifeendmannetjes zijn geheel zwart met wit, toppers hebben een grijze rug en een groene glans op de kop. Lekker verwarrend dus. Bij elke vogel staat een uitgebreide beschrijving, maar leuker nog zijn de 'aantekeningen', want die zeggen iets over de vogelkennis op dat moment. Bij de kuifeend wordt Linnaeus aangehaald die heeft genoteerd: '' het mannetje verlaat ons, wanneer het wijfje zit te broeden'. De auteurs van het boek voegen hier aan toe: 'Hier uit zou men misschien besluiten mogen, dat er, tegen den aart der eenden, eene éénwijvigheid plaats had in dit ras. Maar, is het niet waarschijnlijker, dat het mannetje, als het wijfje te broeden zit, hetzelve verlaat, om een ander op te zoeken?' 

Prent van een krakeend (man), in de 18e eeuw werden ze anders genoemd

Ook de krakeendjes hadden vroeger een andere naam: ze werden kreest (van: krijsen), roepereend of soms ook gewoon 'krak' genoemd. De roep van deze beestjes is wat schor en krakend, vandaar die laatste naam. Wat ik niet wist, is dat de krakeend vroeger werd gebruikt als lokvogel in de eendenkooi om de wilde eenden in het net te krijgen. Daar dankt hij de naam roepereend aan, en werd om diezelfde reden ook wel baanroeper genoemd. 

Bekijk de beide soorten in het filmpje van deze week, met zoals gezegd, de laatste herfstkleuren tijdens een middag met een sprankje zon. De donkere winter is inmiddels begonnen. Klik hier om het filmpje te bekijken.





vrijdag 3 december 2021

Kleurende beuken: van iele stammen tot woudreuzen

Beukenlaan bij Nunspeet (Gelderland)

Nederland heeft 365.000 hectare bos, waarvan het meeste te vinden is in het oosten van het land. Gelderland is de koploper met bijna 100.000 ha, gevolgd door Noord-Brabant (rond de 75.000 ha). Limburg, Overijssel en Drenthe delen de derde plaats met ieder tussen de 35.000 en 37.000 ha bos. In 'mijn' provincie Zuid-Holland moet ik het doen met ongeveer 10.000 ha (nog niet eens de laagste score trouwens: Zeeland heeft maar ongeveer 4500 ha). Dat is erg jammer voor een bomenliefhebber zoals ik :). Midden november kleurden de beuken erg mooi goudgeel en koperbruin; een rondje door het Zegerslootgebied tijdens een zonnige middag was een mooi uitje om die herfsttinten te bewonderen. Beuken maken ongeveer 5% uit van alle bomen in Nederland. Meer details over de bossen en bomencijfers vind je op de site van Staatsbosbeheer.

Beukenblad

Beukenbossen worden nogal eens beschouwd als soortenarme bossen. Ze zien er vaak monotoon uit, donker, met weinig ondergroei, zoals je ook in het filmpje van deze week kunt zien. Toch blijkt uit onderzoek dat beukenbomen en beukenbossen -zeker de oudere bomen en opstanden met veel (zwaar) dood hout en monumentale bomen- wel veel soorten kunnen herbergen en minstens even soortenrijk kunnen zijn als andere bossen op dezelfde bodem. Een groep onderzoekers (K. Vandekerkhove, M. Vanhellemont, A. Leyman, P. Van de Kerckhove en M. Esprit) heeft dat uitgevogeld. Zij bestudeerden beuken in het Zoniënwoud bij Brussel. Beuken zijn al zo'n 5000 jaar in de Benelux aanwezig en rond het begin van de jaartelling was de beuk een vrij dominante soort in de bossen. Door ingrijpen van de mens veranderde dat: bomen werden gekapt om landbouwgrond te ontginnen of om hakhout te verzamelen. De mens spaarde om die laatste reden eerder de eiken dan de beuken. 

Het Zoniënwoud in 1816
Door: William Mudford, George Cruikshank,
James Rouse, C. C. Hamilton, wikimedia

In het Zoniënwoud golden echter al in de dertiende eeuw strenge voorschriften om overmatige kap te voorkomen. Slechts kleine stukken van 5-10 ha werden eens in de 80-100 jaar gekapt, maar een stuk of 15-20 eiken en beuken op zo'n kapvlakte mochten doorgroeien. In de middeleeuwen werd het woud een jachtreservaat waar kappen verboden was. Vanaf de 19e eeuw werd het bos belangrijk als weekend-uitje voor de rijke Brusselaren. Zij verzetten zich succesvol tegen het kappen van bomen en zo konden zich daar 10.000 beuken ontwikkelen met een doorsnede van meer dan een meter. De grootste beuk in het reservaat heeft een diameter van 159 cm en is meer dan 45 meter hoog. Het Zoniënwoud staat nu op de Unesco werelderfgoedlijst, dus hopelijk wordt er ook in de komende eeuwen goed voor gezorgd. 

Afijn, dit is de korte geschiedenis van het studieobject van bovengenoemde onderzoekers. Zij troffen er een indrukwekkende lijst van meer of minder zeldzame planten en dieren aan: 400 soorten planten, waaronder de zeldzame witte rapunzel en het vogelnestje. Meer dan 1000 paddenstoelen hebben ze er ontdekt, zoals de bloedplaatgordijnzwam en de grote knoflooktaailing. Ook 300 soorten doodhoutkevers (o.a. het vliegend hert) konden aan de lijst worden toegevoegd, evenals vele mossen en korstmossen. Het zijn uiteindelijk de minder in het oog springende soorten die zo'n beukenbos bevolken, waardoor je beter uit je ogen moet kijken eer je de conclusie trekt dat er niks te zien valt :).

Behalve het feit dat het bos lange tijd ongemoeid is gelaten en zich daardoor op een natuurlijke manier kon ontwikkelen zijn er nog andere redenen waarom het bos zoveel soorten en monumentale bomen herbergt. Het klimaat is gunstig: de winters zijn niet streng, er is zelden droogtestress in de zomer en het groeiseizoen is lang. Ook de bodem is zeer geschikt voor beuk. Een dik löss-pakket combineert een goede drainage met een groot waterbergend vermogen. Dat betekent dat deze bodem een grote hoeveelheid water kan vasthouden, zonder dat de zuurstofvoorziening in het gedrang komt. De goede waterbeschikbaarheid in de bodem in combinatie met een gesloten kronendak dat zorgt voor een koel microklimaat, maakt het bos beter bestand tegen droogte en temperatuurextremen in het groeiseizoen. 

Wandelend door het minibosje van het Zegerslootgebied kon ik alleen maar dromen hoe zo'n bos er over honderden jaar uit zou zien als de beuken voldoende ruimte en tijd zouden krijgen om door te groeien. De mooie herfstkleuren waren er niet minder om. Geniet mee in het filmpje door hier te klikken