vrijdag 29 oktober 2021

Buikzwammen en het begin van de bronst

Begin oktober bezochten we op een zonnige dag de Amsterdamse Waterleidingduinen. We hoorden het geburl van de damherten en zagen dat de herten bezig waren met het maken van bronstkuilen en het bijeen drijven van hun harem. Het hoogtepunt van de bronst moest nog komen, maar de waarnemingen waren interessant genoeg om ze op film vast te leggen. Er viel verder nog van alles te zien: heidelibellen zaten te zonnen op de paden en boomstronken en ook een kleine vuurvlinder poseerde even. Tussen de grasjes op het duinzand troffen we ook buikzwammen aan; dat is altijd een mooie waarneming want je ziet ze niet zo vaak en ook niet overal. 

Ruwstelige (?) stuifbal

Als eerste kwamen we een stuifbal tegen: een wit bolletje op een bruin steeltje. Deze soort vinden we vooral langs de kust in het kale duinzand en zeer spaarzaam in het binnenland. Er zijn vier soorten die niet zo makkelijk te onderscheiden zijn. Op basis van het formaat leek me dit een ruwstelige stuifbal, maar ik kan er ook naast zitten. Op een andere plek in de duinen zagen we aardsterren, die ook tot de buikzwammen horen. Aardsterren zijn opruimers waarbij de sporen binnen in een bolvormig vruchtlichaam zitten. Bij rijpheid springt de buitenlaag van dat vruchtlichaam open en buigen de slippen zich stervormig. De binnenlaag met de sporenmassa zit in het midden van de ster en opent zich bovenaan via een klein gaatje waardoor de sporen naar buiten komen. Meestal gebeurt dit als er regendruppels op de paddenstoel komen. Valt een druppel op het buikje dan wordt door de ontstane overdruk de aanwezige lucht eruit geperst samen met een stofwolkje sporen. Elastische draadjes in het weefsel zorgen ervoor dat de normale vorm steeds weer wordt hersteld. In dit proces wordt er nieuwe lucht naar binnen gezogen waardoor de nog in de buik aanwezige sporen gaan wervelen en in een gunstige positie komen te liggen voor de volgende uitstoot.  

Aardster
De meeste aardsterren hebben één opening waardoor de sporen naar buiten komen. De peperbus heeft er meerdere. Deze soort kwamen we een aantal jaar geleden tegen in de Waterleidingduinen. Dat was een buitenkansje want deze soort is vrij zeldzaam. Het zwaartepunt van het voorkomen van de peperbus ligt in Nederland. Internationaal gezien wordt de peperbus beschouwd als zeer zeldzaam, want ook al is de peperbus bekend van een groot aantal landen, de aantallen zijn meestal minimaal. In Noord-Holland zijn plekjes in de duinen te vinden waar in sommige jaren wel tachtig van deze paddenstoelen bij elkaar staan.

De peperbus is ook een aardster

Bekijk de eerste bronstverschijnselen en andere waarnemingen in het filmpje door hier te klikken




vrijdag 22 oktober 2021

Wingerd, vuurdoorn en een vuurwants

Een aantal jaren geleden moest onze haag van veldesdoorn eruit omdat hij aan alle kanten 1 meter van onze stadstuin innam. We wilden er iets voor terug planten dat mooi was voor ons en ook iets opleverde voor de dieren in onze tuin, maar dat niet zo breed zou uitgroeien. Het werd een combinatie van wilde wingerd, klimop en vuurdoorn. Klimop is het hele jaar groen en biedt schuilgelegenheid aan insecten en vogels. De bloemetjes bloeien vrij laat in het jaar en leveren dan nectar aan de laatste rondvliegende insecten. De zwarte bessen vormen in de winter een lekker hapje voor vogels. Ook de wingerd is een goede leverancier van nectar en stuifmeel, ook al zijn de bloemetjes klein. Een bij haalt per bloem per dag 1 à 2 mg nectar binnen. De vruchten zijn kleine blauwe zoetige besjes, die een lekkernij zijn voor vele vogels (mensen kunnen ze beter niet eten). In het najaar is deze plant voor ons 'eyecandy' (letterlijk oogsnoep ofwel een genot om te zien) zoals de Engelsen dat zo mooi uitdrukken. De bladeren verkleuren van groen, naar geel en via oranje naar karmijnrood. Geweldig om te zien, onze eigen 'Indian summer' in de achtertuin. Wingerd hoort tot de wijnstokfamilie en komt oorspronkelijk voor in het zuiden van Canada en noorden van de VS. De soort is in Europa ingevoerd maar komt hier inmiddels ook op veel plaatsen in verwilderde vorm voor. Met hechtschijfjes 'kleven' de ranken aan muren, de groeisnelheid is groot maar de plant is makkelijk te snoeien en te verwijderen waar hij niet gewenst is. 

Wingerd en de bessen van vuurdoorn

Vuurdoorns hebben ook heel wat te bieden in de tuin. De plant hoort bij de rozenfamilie; ze hebben dan ook flinke doorns. Die stekelige takken zijn een prima natuurlijke bescherming tegen klimmende katten voor broedende vogels. In het voorjaar is de struik getooid met witte bloemschermen en vliegen de insecten af en aan. In de winter worden de besjes door vogels gegeten. Wij hebben een variëteit met gelige bessen en een met rode bessen. De soort met oranje bessen is het meest bekend. 

Op hemelsleutel, een laat bloeiende vetplant, zag ik een vuurwants. In de zomer worden de eitjes van deze soort afgezet en na een aantal larvenstadia vervellen ze in september tot de volgroeide wants. Deze genoot dus pas kort van zijn volwassen leven. De winter overleven ze in groepen onder de grond of tussen bladeren. Ze leven voornamelijk van planten: met hun snuit zuigen ze het sap uit de stengel. 

Vuurwants op hemelsleutel in de herfstzon

Het tweede deel van hun wetenschappelijke naam Pyrrhocoris apterus betekent: zonder vleugels. Dat klopt niet want ze hebben wel degelijk vleugels maar meestal kunnen ze er niet mee vliegen omdat ze te kort zijn. Over die vleugels las ik op wikipedia deze aardige feitjes: 

"Er komen verschillende vleugelvormen voor, zoals langgevleugelde exemplaren die zowel goed ontwikkelde voorvleugels hebben als vliezige achtervleugels, waarmee ze goed kunnen vliegen. Dit wordt wel macropteer genoemd maar komt bij de vuurwants zelden voor. De meeste exemplaren zijn kortgevleugeld of brachypteer, deze wantsen hebben geen membraan aan de achterzijde van de voorvleugels. Er komen daarnaast ook combinaties voor van exemplaren met lange voorvleugels en korte achtervleugels en vice versa. Ten slotte komen er soms exemplaren voor die ongelijke vleugels hebben, wat maar weinig voorkomt bij de insecten. Uit onderzoek naar de reden achter kort- of langvleugeligheid bij de vuurwants komen verschillende oorzaken naar voren. Als de nimf zich ontwikkelt bij een hoge omgevingstemperatuur en een hoge lichtintensiteit is de kans groter dat het volwassen exemplaar langgevleugeld is. Ook heeft de wants meer kans lange vleugels te ontwikkelen als de nimf in een omgeving opgroeit met veel soortgenoten waarbij de dieren actiever zijn. In het laboratoriumonderzoek wordt verfrommeld papier gebruikt als surrogaat voor de strooisellaag, en opmerkelijk is dat zelfs het gebruikte papier kan invloed hebben op de ontwikkeling van de vleugels. Bij gebruik van advertentiepaginas van het tijdschrift Nature komen normaal ontwikkelde wantsen tevoorschijn, als papier van Scientific American wordt gebruikt treden vergroeiingen op. Ook uit ander laboratoriumonderzoek is bekend dat de nimfen van de vuurwants reageren op stoffen uit papier."

Bekijk de herfsttaferelen in onze tuin door hier te klikken


Wil je meer weten over herfstkleuren? Lees dan mijn eerdere blog hierover door hier te klikken


vrijdag 15 oktober 2021

Helmgras beschermt ons land

Vandaag het laatste Texelfilmpje van onze vakantie in augustus. Als je naar de mensen op het strand kijkt, kon het net zo goed recent gemaakt zijn, want die avond was het fris en winderig en mensen gingen goed ingepakt het strand op. Op één badgast na die zich in de golven waagde maar daar blijkbaar iets angstaanjagends zag waardoor hij pijlsnel het water weer verliet. Op de duinenrij wuifde het helmgras onder indrukwekkende wolkenluchten. Tijd om dat plantje eens in het zonnetje te zetten want helm is een belangrijke bondgenoot in onze strijd tegen het water. 

Het grijsgroene gras groeit in pollen op jonge duinen. De lange wortelstokken van de plant dringen diep in de bodem door en houden zo het zand vast. Per jaar kan helmgras een meter stuifzand aan: het groeit razendsnel mee en blijft er boven uit steken. Met die vorming van duinen helpt helm om het zeewater uit ons land te houden. Helm kan zoute wind en zand goed verdragen. Het stuivende zand helpt de plant tegen insecten die het op helmsprieten voorzien hebben. Als een duin eenmaal 'vastligt' door de vele begroeiing vreten insecten de helmplanten aan en wordt de plant minder sterk. Andere planten grijpen dan meer en meer hun kans om te groeien en de helm te verdringen. Je zou denken dat helmgras door zijn groeiplaats zout water kan verdragen. Dat is echter niet zo. Er moet een bel zoet water in het opkomende duintje zitten om helm te laten groeien. De plant beschermt zich tegen zout water door een symbiotische relatie met een speciale schimmel op zijn wortels, die de water- en zouttoevoer naar de plant regelt. De bladeren kunnen wel tegen zout water; als een pol bij overstroming losraakt kan hij op een andere plek weer wortel schieten als hij aanspoelt, mits daar wel zoet water in de grond zit. Om te gedijen in de harde weercondities van felle zon en droogte op het strand hebben de bladeren nog een slimme voorziening: ze zijn in de lengte gegroefd en rollen zich bij droogte op om minder water te verdampen. De beharing helpt om verdamping verder te bemoeilijken. Bij vochtig weer strekken de bladeren zich dan opnieuw in de breedte uit. 

Om ons land te beschermen tegen de zee wordt helm massaal aangeplant. In het verleden werden Texel en het losse eiland Eierland aan elkaar vastgemaakt met behulp van helm. In de 17e eeuw wierp men een zanddijk tussen de twee eilanden op en zodra hier zoet (regen)water in was gekomen werd deze beplant met helm. Er waren trouwens ooit plannen om op deze manier alle Waddeneilanden aan elkaar te 'rijgen' (en vervolgens de Waddenzee in te polderen). Maar het unieke karakter van de eilanden en de Waddenzee heeft het toch gewonnen van deze landhonger. 

Je kunt het filmpje van deze week bekijken door hier te klikken



 

vrijdag 8 oktober 2021

Distels en de distelvink

In de bloementuin van ons vakantiehuis op Texel bloeiden kamille en klaprozen maar ook een hele berg aan akkerdistels. Het hoogtepunt van de bloei was voorbij, de lichtpaarse bloemhoofdjes trokken nog wel wat bijen en hommels aan die zich te goed deden aan de nectar, maar er waren ook al vogels die interesse toonden in de zaden. Waar de zaden van de paardenbloemen zich makkelijk door de wind laten verspreiden vanuit hun luchtige 'bol', zit het vruchtpluis van de distels zo op elkaar gepakt dat de wind er geen vat op krijgt. De distel heeft dus een hulpje nodig en de distelvink, beter bekend onder de naam putter, is voor de plant een welkome gast. Natuurlijk verdwijnen er daarbij wel zaden in de vogelmaag, maar even zovele zaden raken los en worden door de wind meegenomen. Als ze een muur, heg, schutting of ander obstakel raken vallen ze neer om te kiemen. In dit geval was dat obstakel een berg aarde in de aangelegde tuin. Het zaad ontkiemt nog voor de winter valt en in het eerste jaar stelt de distel zijn plekje veilig: hij verankert zich met een stevige wortel in de grond en maakt een rozet van bladeren om andere planten uit de buurt te houden. Het tweede jaar groeit de plant uit en bloeit deze om daarna af te sterven. Het is een zogenaamde tweejarige plant. 

Putter eet zaden van de akkerdistel

In de tuin deden de putters zich te goed aan de zaden. Volwassen vogels met een kleurrijk verenkleed en jonkies die nog niet zo'n mooi getekend koppie hadden. Over de kleuren van de putters zegt de overlevering dat er bij de schepping van de vogels prachtige kleuren werden uitgedeeld, maar dat één vogelsoort werd overgeslagen. Dat was de putter. Verslagen keek de vogel rond en zag dat en links en rechts nog restjes verf waren. Na enig smeken werden de restjes over zijn lijfje verdeeld: zwart op de kop, staart en slagpennen, rood op de kruin en langs de wangen, groengrijs langs de vleugels en wit op de kop. Een likje bruingrauw op de borst maakte het kleurenpalet af. Ondanks de felle kleuren zijn de vogeltjes overigens goed gecamoufleerd, ik hoor ze altijd eerder dan dat ik ze zie. Ze maken een gezellig babbelend geluid. Hoe de vogel aan de naam distelvink komt, is door bovenstaand verhaal verklaard. Waar de naam putter vandaan komt kun je lezen in een eerdere blog

Bekijk de puttertjes, jong spreeuwen met een bruine, nog niet gespikkelde kop en zomerbloemen in het filmpje door hier te klikken.



vrijdag 1 oktober 2021

Net zoveel schapen als inwoners

In het voorjaar zijn er meer schapen dan inwoners op Texel

Texel is van oudsher een schapeneiland; er wonen 14.000 mensen en even zoveel schapen. In het voorjaar zijn er meer schapen dan inwoners want dan komen er duizenden lammetjes bij. Dat is trouwens weinig vergeleken met 1850; op het hoogtepunt van de schapenhouderij stapten er zo'n 40.000 schaapjes rond op het eiland. 

In 2009 kocht ik het boek 'De Texelaar' zoals het schapenras wordt genoemd, het boek verscheen ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Texels Schapenstamboek. Texel was in vroeger tijden met zijn kwelders en brak water niet erg geschikt voor landbouw en voor koeien was aanvankelijk te weinig zoet water beschikbaar. Schapen daarentegen hebben genoeg aan brak water en deze wollige dieren zijn tevreden met zoutminnende planten. De schrale, droge gronden van het eiland werden dus het domein van de schapenhouderij. De Texelse schapen waren met weinig tevreden en erg gezond. Daarom kwamen boeren van elders de Texelaars graag kopen. Want als die gedijen op zulke arme grond, dan doen ze het op de vette gronden van de polders nog beter. Ook wolhandelaren zijn erg in hun nopjes met de Texelaar. Op Texel lopen namelijk allemaal schapen van hetzelfde ras, die geven wol van dezelfde soort en kwaliteit, waar in andere gebieden een ratjetoe aan rassen en kruisingen niet bepaald uniforme wol oplevert. Vanuit Engeland was er eveneens belangstelling: de Texelse schapen hebben vlees met minder vet en met een fijnere structuur vergeleken met Engels schapenvlees. In 1865 maakten meer dan 52.000 schapen de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk, naar verluidt tegen 'hooge vleeschprijzen'.  

In de duinen en kwelders werden vanouds schapen gehouden, dat was uitgestrekt en weinig overzichtelijk terrein. De duinboeren weidden op grote percelen van wel 1300  tot 2000 hectare en in zo'n gebied liepen tussen de 1250 en 2500 schapen. Het in de gaten houden de kudde was moeilijk maar noodzakelijk: het gebied wilde nog wel eens overstromen en dan moesten de schaapjes op het droge worden gebracht. De boeren gingen met paarden langs de schapen en één boerderij had een ingebouwde uitkijkpost die uitkeek over de kwelder met grazende schapen. Tellen was helemaal een moeizaam karwij. Om een beetje overzicht te houden werd bij iedere 50 schapen een zwart schaap gedaan. Door de zwarte schapen te tellen en met 50 te vermenigvuldigen kreeg men een idee van het totaal. Dus dat is de betekenis van het zwarte schaap. 

In natuurgebied De Bol werd tijdens ons verblijf een groep schapen geweid, daar was ook één zwart schaap bij. Misschien waren het in totaal wel rond de 50 viervoeters. Ik heb daar tijdens onze vakantie niet op gelet. Het was mooi om te zien hoe de groep zich verplaatste, volgens het gezegde 'als er één schaap over de dam is, volgen er meer'. Achterblijvers spoedden zich richting de kudde als het gat met de kopgroep te groot werd. Ze joegen de vogels op die in het gebied verbleven om te ruien of tijdens hoog water op het wad. 

Bekijk de Texelaars en de vogels onder steeds wisselende wolkenluchten in het filmpje van deze week door hier te klikken