zaterdag 29 augustus 2020

De groene kikker is een moeilijk geval

In het vroege voorjaar (maart) drijven dikke klodders kikkerdril op het wateroppervlak van onze vijver. Die dril is afkomstig van de bruine kikker. Het water is nog vrij koud maar de zon kan de dril met de zwarte eitjes snel opwarmen. Bruine kikkers zijn bruinig van kleur en altijd te herkennen aan de bruine vlek naast het oog. De herkenning van groene kikkers is echter niet zo simpel. Groene kikkers paren later in het jaar en hun dril met tweekleurige (zwart/wit)eitjes verdwijnt onder water, dat inmiddels wat meer op temperatuur is gekomen. De dril is minder zichtbaar voor predatoren die wel een hapje lusten. Om vrouwtjes te interesseren kwaken de mannetjes die daarvoor speciale kwaakblazen hebben. Ze willen niet voor elkaar onder doen dus als er eentje begint, hoor je vaak een heel koor. Bruine kikkers brengen niet meer dan een zacht gesnor voort, dus als je die in de vijver hebt krijg je geen burenruzie over geluidsoverlast :). In het park bij ons huis zag ik op een morgen groene kikkers, die nog af en toe een kwaak-concert gaven. Dan is de vraag: welke soort groene kikker is dat? Dat is dus moeilijk vast te stellen, want je hebt poelkikkers, meerkikkers en bastaarden van die twee. Die laatsten lijken soms wat meer op de ene ouder en soms wat meer op de andere en kunnen behoorlijk variabel zijn. De meerkikker leeft vooral in het westen van Nederland, de poelkikker meer in het oosten. En de bastaard? Die komt overal in ons land voor. 

Stichting Ravon heeft er een herkenningskaart van gemaakt, maar ze geven aan dat de verschillen in het veld nauwelijks waar te nemen zijn. Ik probeerde toch een poging te wagen: er zaten donkere vlekjes in de iris (of was het 'iris is vrij donker'??) en de kwaakblazen waren volgens mij lichtgrijs. Ik heb 'm niet uit het water gehaald (daarvoor waren ze ook te schuw want ze lieten zich moeizaam benaderen) en bovendien zijn kikkers beschermd bij de wet, dus ik kon niet naar de onderkant van hun buik ('grijs gemarmerd' ?) kijken, maar door het water heen leek het wel zo. Al met al denk ik dat het bastaardkikkers waren. Maar zoals Ravon adviseert hou ik het maar op 'groene kikker (soort onbepaald)'. Verder zag ik nog jonge kauwtjes in het park die achter hun ouders aan hipten, maar ook al zelf op zoek naar voedsel gingen. Helaas kwamen ze daarbij ook plastic troep tegen, dat ze gelukkig niet doorslikten. Bekijk het in het filmpje door hier te klikken


zaterdag 22 augustus 2020

De zwarte stern nestelt op een bijzondere plant

Zwarte stern, Cephas / CC BY-SA 
(https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0)
Ergens eind van de vorige eeuw kocht ik het boek 'De wereld van de zwarte stern' uitgegeven door het wereldnatuurfonds (inmiddels te koop als 'drie boeken voor een tientje' :)). Ik las over deze sierlijke zwarte vogel die in de winter totaal wit is en na een maand of vier à vijf broeden en jongen groot brengen in onze streken naar het midden en zuiden van Afrika vertrekt om daar de winter door te brengen. De aantallen in ons land zijn in de loop van de jaren behoorlijk afgenomen en op dit moment zijn er nog maar zo'n 1400 broedparen in Nederland. Elk jaar nam ik me voor om eens op zoek te gaan naar deze mooie vogel, maar het kwam er nooit van. Ook dit jaar waren we al weer aan de late kant toen we eind juli naar de Krimpenerwaard gingen voor de zwarte sternwandeling van het Zuid-Hollands landschap. Het was een winderige dag in het open veld, zon en wolken wisselden elkaar af. Veel volwassen vogels gaan in juli naar het zuiden en hebben hun zwarte verenkleed dan gedeeltelijk geruid. De jonge vogels vertrekken in augustus en blijven hun hele eerste jaar in Afrika omdat ze dan nog niet broeden. Het zou er om hangen of we de sterns nog konden spotten. Op een hek hoorden we het vrolijke gekwetter van jonge boerenzwaluwen die klaar zaten om gevoerd te worden. Ze namen hun gemak er van en lieten zich de zorg van de oudervogels lekker aanleunen. Al snel zagen we sloten vol krabbenscheer, een oeroude plant. Het is de vertegenwoordiger van een plantengeslacht waarvan de oudste fossielen uit het Eoceen (vijftig miljoen jaar geleden!) stammen. Krabbenscheer is voor de zwarte stern een belangrijke plant omdat zij er hun nesten op bouwen. De stekelige blader-rozetten priemden in groten getale boven het water uit. 

Krabbenscheer vormt grote velden
Voor de zwarte stern heeft deze plant de absolute voorkeur voor het maken van een nestje boven waterleliebladen en nestvlotjes die tegenwoordig geplaatst worden door natuurbeschermers omdat krabbenscheer zeldzaam wordt. De zwarte stern wil een drijvend nest, waar predatoren moeilijk bij kunnen. 'n Krabbenscheerplant weegt ongeveer 1 kilo en heeft luchtkamers om te blijven drijven. Het draagvermogen is ongeveer drie ons. Een volwassen vogel weegt 70 gram en de (meestal) drie kleintjes wegen bij de geboorte minder dan tien gram. Maar met maaltjes van kleine visjes, libellen en andere insecten loopt dat gewicht al snel op. Op een gegeven moment zijn ze zelfs zwaarder dan hun ouders, tot het babyvet wordt omgezet in vliegspieren. Dus zo'n krabbenscheerplant kan één gezinnetje net aan, mede omdat de ouders nooit tegelijk op het nest aanwezig zijn. Zwarte sterns keren elk jaar op dezelfde plek terug om te broeden en dat is met krabbenscheer nog niet zo makkelijk. De plant is een pioniersoort voor verlanding en na tien jaar kan die niet meer groeien op dezelfde plek. Behalve dit nadeel heeft de plant veel voordelen: de plant neemt veel zuurstof op in de luchtkamers, het water rond de plant is daarom zuurstofarm en bovendien donker door de dichte matten krabbenscheer. 
Er groeien weinig andere planten in de buurt bij de krabbenscheer, dus roofvissen kunnen zich niet verschuilen en het is te donker om op zicht te jagen op de sternkuikens. Bloedzuigers vormen een andere bedreiging voor de jonge vogels, men vermoedt dat de giftige bladeren van de plant ze op een afstand houden. De stekelige punten houden aanvallen uit de lucht tegen, want geen kraai, kiekendief of meeuw wil het risico lopen zijn ogen of vleugels te beschadigen aan de scherpe randen. 
Ter hoogte van de Berkenwoudse boezem kregen we de eerste zwarte sterns in beeld. Sierlijk vlogen ze boven het water op zoek naar voedsel. Helaas vlogen ze te snel weg om de camera erbij te pakken. Dat lukte een stukje verderop wel, waar de sterntjes boven een zandplaat vlogen en jongen (wit met zwart verenkleed) voerden. Maar met maximale zoom en maximale wind zijn dat niet echt goede beelden geworden. Behalve de boerenzwaluwtjes zagen we onderweg nog meer mooie dingen, dus bekijk het op je gemak in het filmpje door hier te klikken


zaterdag 15 augustus 2020

Zomer op de Kunderberg

Esparcette, verwilderd veevoer
Een wandeling door het Limburgse heuvelland is altijd een traktatie, al werkte het weer niet helemaal mee op de maandagochtend dat we over de Kunderberg liepen. De zon liet zich af en toe zien, er vielen wat spatjes regen en het waaide flink. De Kunderberg staat bekend om zijn zeldzame bloemensoorten die goed gedijen op de kalkgraslanden zoals wilde majoraan, duifkruid, knikkende distel en het voor mij nog onbekende esparcette. Dat is een mooie roze vlinderbloemige, die een beetje lijkt op lupine. Maar de esparcette is kleiner dan lupine en de bloemetjes zijn subtiel gestreept. De soort is aangeplant als veevoer en vanuit de akkers verwilderd. Het waaide te hard om veel vlinders te zien, maar hier en daar viel er een enkel exemplaar te ontdekken. In de luwte van een bosrand warmde een boomblauwtje van de tweede generatie zich op. Aan de bovenkant zijn de mannetjes en de vrouwtjes van het boomblauwtje effen lichtblauw, de mannen hebben een brede zwarte vleugelrand. De onderkant is zilvergrijs met zwarte stipjes. De eitjes worden gelegd bij  bloemknoppen. Hierdoor moet de eerste generatie van de boomblauwtjes, die in het voorjaar vliegt, andere waardplanten kiezen dan de zomergeneratie. De meeste planten hebben immers maar een korte bloeiperiode. In het voorjaar zetten ze de eitjes bijvoorbeeld af op hulst. In de zomer gebruiken ze klimop, vlinderstruik en de paarse kattenstaart. Boven het plateau jubelde een veldleeuwerik hoog in de lucht; een geluid dat ik associeer met mijn Limburgse jeugd, toen deze vogels zo gewoon waren dat je ze 's zomers altijd kon horen.
Veldleeuwerik
Foto: wikimedia, By Diliff - Own work, CC BY-SA 3.0
Om vrouwtjes te imponeren stijgen de mannetjes tot wel 100 meter hoogte in de lucht om daar hun vrolijke lied te kwelen. Er schijnt een veldleeuwerik te zijn geweest die maar liefst 56 minuten in de lucht bleef zingen voor hij neerdaalde aan de voeten van zijn begeerde vrouwtje. Of zijn avances effect hebben gehad vermeldt het verhaal niet :). Van de 750.000 broedparen uit mijn jeugd zijn er nog maar 35.000 over, zo'n 5% vergeleken met de jaren zeventig. Verlies van leefgebied is hiervan de grootste oorzaak. We daalden door een holle weg af richting Heerlen en kwamen bij een gebied met akkerbouw, waar de veldleeuweriken nog steeds te horen waren boven de gerstvelden. De wolkenlucht begon er dreigender uit te zien, met de glooiende groene en goudkleurige akkers eronder was het wel een prachtig gezicht. We konden ons brood nog oppeuzelen in de zon, maar die ging daarna al snel schuil achter de wolken. We zaten net in de auto toen de eerste spetters van een flinke regenbui afketsten op de voorruit. Loop de wandeling met ons mee in het filmpje door hier te klikken.


zaterdag 8 augustus 2020

Muntvlinder: micro's in de tuin

Zweefvlieg op herfstanemoon
Na alle frisse kleuren van het voorjaar begint de natuur er al weer een beetje verfomfaaid uit te zien: de bladeren worden aangevreten en zijn bestoft geraakt. Zaden worden gevormd en er zijn al bladeren die rood of bruin verkleuren. Datzelfde proces is ook in mijn tuin te zien. Maar op een typische Nederlandse zomerdag, rond de twintig graden en afwisselend bewolkt en zonnig, nam ik toch de camera ter hand. Ik besloot te focussen op structuren en het gefilterde licht dat door de bladeren scheen. Dat laatste hoort voor mij helemaal bij de zomer. Ik zette de knop op mijn camera op zwart/wit. Hiermee camoufleerde ik het verval, want als je de dorre bruine kleuren niet ziet, worden zelfs de gaten in een rabarberblad fotogeniek. Het luchtverkeer vanuit Schiphol was nog steeds niet op het oude niveau en ik genoot van de stilte en het nu hoorbare gezoem van de insecten. Een muntvlindertje verdween in een bloemkelk en leek als een mier de bloem aan de andere kant te verlaten :). Dat geeft wel aan hoe klein dit vlindertje is, niet meer dan één tot anderhalve centimeter. Deze soort wordt dan ook gerekend tot de microvlinders. Het is een nachtvlinder, maar dan een dagactieve. In een eerdere blog heb ik al eens uitgelegd hoe dat zit met dag- en nachtvlinders.
Muntvlinder
Afijn, dat muntvlindertje moet je even wat beter bekijken, want met zijn paars/oranje mantel ziet-ie er fraai uit. Je kunt hem in grote delen van het land zien, behalve op de droge zandgronden. In tuinen komen ze veel voor en tijdens de tuinvlindertelling worden ze dan ook vaak gezien. Zoals de naam al doet vermoeden, is er een link met munt, en dan vooral watermunt. Dat is de waardplant van de rupsen. Die groeit in onze vijver, dus de aanwezigheid van dit insect kan geen verrassing zijn. Maar de rupsen kunnen ook toe met andere planten zoals citroenmelisse, oregano en kattenkruid. Muntvlinders leven in twee generaties. De zomergeneratie kun je nu zien, die vliegt van juli tot oktober. De ontwikkeling van ei tot vlinder gaat bij deze generatie razendsnel: twee weken als rups en één week als pop en dan is de vlinder klaar om uit te vliegen. De eitjes die deze generatie legt, zorgen voor de nieuwe lichting in het voorjaar. De rupsen overwinteren in een samengevouwen bladeromhulsel. In april verpoppen ze en deze voorjaarsgeneratie kun je tot juni zien. Droom even weg bij het relaxte zomerfilmpje door hier te klikken.


zaterdag 1 augustus 2020

De Torenvalk: bidden voor het eten

Prachtige wolkenluchten torenden hoog boven de polder uit
Op een mooie zomeravond - na een werkdag waarop we ons weer eens acht uur blind hadden gestaard op het thuiswerkcomputerscherm - besloten we er nog even op uit te gaan. De zonsondergang zou wel eens een mooie kunnen worden, dus besloten we voor een wandelingetje langs de Wijde Aa, met goed uitzicht naar alle windstreken. Het pad tussen de parkeerplaats en de Wijde Aa werd opnieuw geasfalteerd maar we mochten er nog even langs glippen. Prachtige wolkenluchten torenden hoog boven de polder uit en naarmate de zon lager stond, kleurden ze meer en meer roze. Kieviten streken neer in het pas gemaaide gras en we ontwaarden nog een paar andere vogels: het bleken zowaar kemphaantjes te zijn! Boven ons stond een torenvalkje biddend in de lucht. Tegen de wind in speurde de vogel naar een prooi. Dat bidden heeft niks te maken met het opzeggen van een gebedje, maar is waarschijnlijk een verkeerde vertaling van het Engelse woord preying dat 'een prooi zoeken' betekent. Dat klinkt weliswaar hetzelfde als 'praying' (dat bidden betekent), maar is toch wel wat anders. Op een gegeven moment dook de valk omlaag: er was een muis verschalkt. Dat is het favoriete voedsel van de torenvalk. Daar is jaren onderzoek naar gedaan. Zo stuitte ik op een artikel van Rob Bijlsma in het blad Takkeling in 2012. De introductie van het artikel kwam nogal als een schok in onze huidige beleving. "Als je een eeuw geleden wilde weten wat een roofvogel at, haalde je het geweer uit de gangkast. Aan de hand van de inhoud van magen en kroppen uit de geschoten roofvogels waren prooilijsten samen te stellen die een accuraat beeld schetsten van wat roofvogels zoal op hun menu hadden staan....Ruim een eeuw geleden waren de bevindingen van Dr. Georg Rörig (1903,1907,1910) een belangrijke doorbraak in de kennis van roofvogels als onderdeel van een ecosysteem. Zijn roofvogels waren overwegend in Noord- en Midden-Duitsland bij elkaar geknald, waaronder 1237 Buizerds, ‘maar’ (zijn eigen aanhalingstekens) 180 Haviken en 516 Torenvalken. In de magen van Torenvalken vond hij 3 spitsmuizen, 642 muizen, 1 rat, 1 jonge haas, 20 vogels, 9 zandhagedissen, 1 hazelworm, 125 insecten en 1 spin."
Biddende torenvalk
Anno 2020 is het niet meer voor te stellen dat roofvogels neergeschoten worden voor onderzoek. Sinds de grote neergang in aantallen aan het eind van de vorige eeuw (voornamelijk te wijten aan het pesticidengebruik dat zich opstapelt in het lichaam van toppredatoren), zijn we blij dat er weer wat meer roofvogels rondvliegen. Gelukkig ging men rond de dertiger jaren van de vorige eeuw al over op een andere manier van onderzoek: men bekeek prooiresten en braakballen. Ook daar keek men niet op eentje meer of minder: "Nog wat later ging Otto Uttendörfer (1939, 1952) van start met het uitpluizen van braakballen en het verzamelen van geplukte prooien. Uttendörfer en zijn medewerkers waren vrijwilligers, die al in 1939 konden bogen op een prooicollectie van 255.314 gewervelde dieren, vastgesteld bij 21 soorten roofvogels en uilen." Torenvalken eten vooral muizen en daar blijven weinig prooiresten van achter in het veld. Daarom leunt het voedselonderzoek bij deze soort sterk op de braakballen. En dat heeft ook zo zijn nadelen. "Roofvogels hebben een sterk maagsap. Iedereen die wel eens braakballen van een Torenvalk heeft uitgeplozen, weet dat zoiets een tamelijk teleurstellende bezigheid is. Je moet echt heel goed kijken en zoeken, en dan nog zal hooguit 38% van de prooien via pluizen en op het oog identificeren van resten aan het licht komen. Bij andere experimenten bleek dat van muizen slechts ruim 16%, en van vogels ruim 8% van de aangevoerde prooien in braakballen werd teruggevonden. En dan heb ik het nog niet over de insecten (en andere ongewervelden) gehad; hoe die in vredesnaam te kwantificeren? Niet voor niets volstaan veel torenvalkonderzoekers bij hun prooianalyses met de vermelding dat er veel/weinig insecten in de braakballen werden gevonden. Zelf telde ik koppen, halsschilden en elytra (kevers), legboren, furficula (de ‘tangen’ aan het achterlijf van oorwormen), vleugels (sprinkhanen) en andere herkenbare unieke delen van insectenskeletten. Maar of die insecten door de valken gevangen waren, of via een prooi waren meegekomen, staat er natuurlijk niet bij. Het blijft dus behelpen." 

Afijn, na zo'n dertig jaar tellen in Drenthe en veertig jaar onderzoeken op de Veluwe kan de conclusie getrokken worden dat de muis het hoofdvoedsel is van de torenvalk. De rest van de prooien is 'klein bier', zoals je in onderstaande tabel kunt aflezen.

Voedsel van torenvalken, Bron: Rob G. Bijlsma, de Takkeling (2012)

Als je goed kijkt zie je dat de valk in het filmpje een typische prooi gevangen heeft: een muis die je heel even in de snavel ziet tussen het lange gras. Toen de zon onder was, liepen we terug naar de parkeerplaats, waar we met moeite de auto konden bevrijden tussen alle asfalteermachines die inmiddels waren aangerukt :). Bekijk het filmpje door hier te klikken.