zaterdag 25 juli 2020

Dringen in de kersenboom

Halsbandparkiet eet zoete kers
Aan de rand van de sloot voor ons huis staat een zoete kersenboom. Bij het ochtendgloren hoor ik al het harde krijsen van de halsbandparkieten die gretig de kleine kersen opeten. Bomen en struiken met eetbare vruchten zijn niet alleen bij dieren in trek, maar ook bij mensen zo lang als de mensheid bestaat. Eerst waren alleen de wilde autochtone vruchtsoorten voorhanden, maar door handel en kweken kwamen soorten met grotere vruchten op de markt. Vanaf de nieuwe steentijd werden vruchtbomen aangeplant bij de boerderij en werden op die manier onderdeel van ons cultuurlandschap. Soorten die door mensen in cultuur zijn gebracht zijn onder andere sleedoorn, pruim, zoete en zure kers, appel en peer, hazelnoot en mispel. Maar voor die tijd moesten we het doen met wat de natuur ons bood. Onze oorspronkelijke natuurlijke bossen waren arm aan eetbare vruchten. Vóór de komst van de eerste landbouwers was het vooral de hazelaar die als ondergroei van de eikenbossen groeide en de noten daarvan waren erg populair vanwege hun smaak en voedingswaarde. Eikels werden ook wel gegeten (in gepofte vorm) maar vermoedelijk meer als noodrantsoen. In de bosranden stonden de sleedoorns met een wat wrange, maar na een vorstperiode eetbare vrucht. De zure pruimpjes werden toen wellicht meer gewaardeerd dan nu omdat de mensen minder gewend waren aan suiker. Ook werden de vruchten van de wilde lijsterbes, bramen, vogelkers, gewone vlier, rode en blauwe bosbes en de schijnvruchten van meidoorns en rozen verzameld. Mogelijk werden zelfs de zaden van grove den en linden gegeten. In de nieuwe steentijd, (zo'n 5000 jaar geleden), bereikt de beuk met eetbare zaden onze noordelijke streken. De migratie ervan werd waarschijnlijk een handje geholpen door de mens. Ook de wilde appel en wilde peer dateren vermoedelijk uit deze periode.
Zoete kers of boskriek
Van nog latere datum zijn de zoete kers, die ook wel boskriek wordt genoemd, de kroospruim en kerspruim die door de Romeinen werden geïntroduceerd. Die brachten bij hun veroveringen van Noord-Europa ook soorten als de walnoot, mispel en tamme kastanje naar onze streken. De zoete kers komt in ons land van nature voor in het zuid-oostelijke deel. Vooral in Limburg zie ik ze vaak in bossen en langs holle wegen, waar de grond bezaaid is met de pitten en paarsige vlekken van het vruchtvlees. Vogels, maar ook dassen kunnen zich flink tegoed doen aan het fruit. Hoewel de zoete kers de basis is voor onze kersenteelt, is het belang daarvan afgenomen omdat de zoete kers niet als laagstam te kweken is. En de tijd dat mensen de boomgaard in gingen op lange ladders om de kersen te plukken is al lang voorbij. Het is te arbeidsintensief en daarmee te duur. Vogels hebben daar geen last van, ze strijken neer op een tak en kunnen smullen van de kersen. Toch zul je in het filmpje zien dat ze soms nog wel wat capriolen uit moeten halen om bij de zoete vruchten te komen. Het kauwtje neemt daarom genoegen met de kersen die op de grond zijn gevallen. Een jonge ekster gaat nogal onhandig te werk, ik vind het moment dat-ie een blaadje optilt om te kijken of er een kers onder groeit wel grappig. Bekijk hoe de halsbandparkieten zich te goed doen aan het fruit. Er zijn dit jaar weer een flink aantal jonkies van deze groene exoten geboren. Je herkent ze aan de 'babyogen' (donker) en kleinere snavel. Niet alleen de kersen zijn rijp, maar ook andere zaden en vruchten zijn al (bijna) zover. Klik hier om het filmpje te bekijken.



zaterdag 18 juli 2020

Een vogel vliegt uit

Een jaar of twintig geleden timmerde ik zelf een mussenkast; drie nestkastjes aan elkaar omdat mussen koloniebroeders zijn en graag elkaars gezelschap opzoeken.
Zal ik de sprong wagen?
Het goede nieuws is dat ik een heel degelijk bouwwerkje heb opgeleverd want het is nog steeds in goede staat. Het slechte nieuws is dat er nooit mussen in hebben gebroed. Toch is het middelste van de drie nestkastjes vrijwel elk jaar bezet: door een koolmezenpaartje. Jaar na jaar zien we de bouwactiviteiten van het nest. Het in ons gazon rijkelijk aanwezige mos wordt daar dankbaar voor gebruikt. De sierappelboom is in gebruik als uitkijkpunt en aanvliegroute naar de noordelijke ingang van de nestkast. Dan blijft het een tijdje stil, het broedende vrouwtje krijgt gedurende de twee weken dat ze op de eieren zit af en toe een hapje aangereikt van manlief. Op een dag horen we hele zachte piepjes: de kleintjes zijn uit het ei gekropen. Ze wegen maar twee gram. Nu breekt er voor vader en moeder een drukke periode aan, want als het goed is moeten de vogeltjes nu één gram per dag gaan groeien tot ze ongeveer 17-18 gram wegen. Rupsjes en ander dierlijk voedsel wordt aangesleept. De kleine vogeltjes worden een kleine drie weken gevoerd. Op het hoogtepunt - als de jonkies flink gegroeid zijn - zijn daarvoor wel 600 voedselvluchten per dag nodig. Ik ben er blij mee, want er wordt in onze tuin dan flink aan plaagbestrijding gedaan :). Elk jaar hoop ik getuige te zijn van het uitvliegen van de jonge meesjes. Eén keer zag ik twee kleintjes op de pergola zitten, maar het moment suprême had ik gemist. Vorig jaar heb ik hele middagen met de camera in de aanslag in de tuin gezeten, maar toen kozen de mezen het moment uit dat wij naar de supermarkt waren. Toen we terugkwamen klonk er geen gepiep meer uit vogelkeeltjes en was het nestje leeg. Thuiswerken ten tijde van de lockdown heeft dan toch nog een voordeel opgeleverd. Omdat we de hele dag thuis waren en de keukendeur door het mooie weer openstond konden we de verrichtingen in en om het nestje volgen. Als het tijd wordt om uit te vliegen, stoppen de ouders namelijk met voeren en maken ze lokgeluidjes om de kids aan te sporen om uit het overvolle nestkastje te komen. Uiteindelijk ging er toch nog heel wat tijd overheen eer de eerste mees de sprong waagde.
De jonge koolmees, net uit de kast
Ik had de moed al bijna opgegeven en de camera in de keuken gezet toen het toch nog leek te gaan gebeuren. Na vele verkenningsacties waarbij de koolmees vanuit het nestkastje met zijn jonge koppie parmantig de wereld in keek, vloog de vogel uit. Hij moest nog wel wennen aan het felle buitenlicht en even bijkomen van de sprong in het diepe terwijl hij op de leuning van de tuinstoel zat. Hij verplaatste zich naar de rozenstruik waar hem nog een maaltje werd gevoerd. De volgende dag was het hele nestje leeg, alle vogels waren succesvol uitgevlogen. Je kunt het hele proces zien in het filmpje door hier te klikken.


zaterdag 11 juli 2020

Het geheim van de klaproos

Klaproosblaadjes zijn maar drie cellen dun
In een onopvallend hoekje langs de straat stonden wat klaprozen in bloei. Het was nog vroeg en dauw parelde op de bladeren en het vurige rood van de bloemen. Als kind had ik al een zwak voor klaprozen en als de knop enigszins open was gebarsten. 'hielp' ik de bloemen door het groene omhulsel te verwijderen. Ik weet niet of ik de klaprozen daar een plezier mee deed, maar ik keek gefascineerd naar de dunne, kreukelige bloemblaadjes die allengs strakker en groter werden. Onderzoekers Van der Kooi en Stavenga van Rijksuniversiteit Groningen hebben onderzoek gedaan naar klaprozen en vonden uit dat de bloemblaadjes maar uit drie lagen cellen bestaan. Superdun dus! Alleen de twee buitenste cellen hebben kleurpigmenten dus het is een wonder dat zo'n dun laagje voor een enorme kleurexplosie kan zorgen. Klaprozen hebben enorm veel pigment opeengepakt in die buitenste cellen en die zijn ook nog eens bijzonder van vorm. Casper van der Kooi legt het zo uit: "De gepigmenteerde cellen hebben een aparte vorm, met heel veel instulpingen waardoor ze er als een soort puzzelstukjes uitzien. Ze vormen zo een groot aantal met lucht gevulde holtes tussen de cellen, die zorgen voor reflectie van licht op de grens tussen cel en lucht". Dus een combinatie van veel pigment en verstrooiing van licht zorgt voor die krachtige kleuren. De donkere vlek die je bij sommige soorten in het midden van de bloem ziet, is niet zwart maar een grote opeenhoping van rode kleurstoffen. De klaproos heeft nog meer geheimen.
Europese klaprozen reflecteren UV-licht
om bestuivers aan te trekken
De plant komt oorspronkelijk uit het Midden-Oosten. Daar wordt de bloem bestoven door kevers, die prima rood kunnen zien en de klaproos dus makkelijk kunnen vinden. In Europa zijn het echter vooral bijen en hommels die voor de bestuiving zorgen. En die insecten kunnen geen rood zien. Toen het verspreidingsgebied van de klaprozen opschoof naar Europa moest er dus iets gebeuren om bestuivers aan te trekken. De Europese klaprozen hebben zich aangepast door ultraviolet licht te reflecteren, want dat kunnen bijen en hommels wel zien (mensen niet overigens). De klaprozen uit het Midden-Oosten hebben die aanpassing niet; zij reflecteren geen UV-licht. Bekijk de klaprozen met nieuwe ogen in het filmpje door hier te klikken.


zaterdag 4 juli 2020

Gele plomp en waterlelie: overleven met een snorkel

Waterhoen voert jong
Voor ons huis was een meerkoet 'n tweede nest aan het bouwen: bladeren werden vervlochten met rietstengels op een groot platform. Als stampend maakte de vogel er een kuiltje in. Het eerdere broedsel had blijkbaar één kuiken opgeleverd, daar zwom de andere ouder mee rond. De waterhoentjes hadden maar liefst vier jongen te voeden. De kleintjes dribbelden bedelend over de bladeren van de gele plomp. Ook de waterlelie stond op het punt om te gaan bloeien, daarop streek een juffer neer om even op te warmen in de zon. Het lijkt zo gewoon, maar om als plant in het water te groeien zijn bijzondere aanpassingen nodig. Planten op het land nemen mineralen en water op door middel van hun wortels. Huidmondjes aan de onderkant van de bladeren zorgen voor de uitwisseling van gassen (kooldioxide en zuurstof) uit de lucht. Onder water ligt dat allemaal wat ingewikkelder, want in het water zijn er minder gassen beschikbaar. Planten zoals de gele plomp en de waterlelie hebben daarom flinke luchtkanalen in hun stengels. De waterlelie heeft vier grote luchtkanalen, de gele plomp heeft een groot aantal kleinere. Je zou kunnen zeggen dat ze een soort ‘snorkel’ hebben om hun wortelstokken van voldoende zuurstof te voorzien. Aan het uiteinde van die snorkel zitten de bladeren.
Waterhoenjong op het blad van gele plomp
Door luchtblaasjes blijven die drijven op het wateroppervlak. Anders dan bij de landplanten zitten de huidmondjes bij deze bladeren aan de bovenkant, zodat ze niet verstopt raken met water. Om die reden hebben de meeste drijfbladeren ook een glanzend waslaagje: als er water op komt, glijdt het er snel weer vanaf. Het waslaagje helpt ook om de sterkere zonnestraling op het water te weerstaan. De stengels van waterplanten zijn slap. Zo kunnen ze zich aanpassen aan wisselingen in het waterpeil en blijven de bladeren netjes drijven. Aan de gele plomp komen na verloop van tijd mooie groene zaaddozen. Ze vergaan langzaam waarna de zaden ergens op de bodem van de sloot een nieuwe plant vormen. Bij de waterlelie verdwijnt de bloem na de bloei onder water, en vormt daar een zaaddoos. Daar zien we in het algemeen weinig van. Als ze nog niet bloeien kun je aan de vorm van de bladeren zien om welke plant het gaat: de waterleliebladeren zijn ronder en die van de gele plomp ovaler.
Bekijk de planten en het jonge grut in het filmpje door hier te klikken.
Nu de voorjaarsdrukte in de natuur voorbij is, ga ik de frequentie van mijn blogs weer terugbrengen naar één keer per week. Dus mijn volgende blog kun je volgende week zaterdag lezen.


woensdag 1 juli 2020

De nestjes van de winterkoning

Jonge winterkoning
Soms ga ik op pad met mijn camera en lijkt er ogenschijnlijk weinig te gebeuren in de natuur. Dan denk ik: vandaag kom ik met lege handen thuis. Maar dat gebeurt eigenlijk nooit. Ook deze ochtend had ik geluk. In het achterste, wat 'wildere' deel van het park hoorde ik gepiep opklinken uit vogelkeeltjes. Ik tuurde tussen de bladeren door en zag op een tak drie jonge winterkoninkjes die zaten te bedelen om voedsel. De inderhaast opgestelde camera registreerde het niet helemaal scherp door de drukke voorgrond, maar ik heb het shot toch maar in de film opgenomen. Het was mijn eerste waarneming van winterkoningkleintjes. Twee verdwenen snel in de ondergroei, maar de grootste durfal bleef nog even zitten terwijl er achter mij gefietst en gewandeld werd (met hond en al). Dat vogeltje kreeg ik wel scherp in beeld. De winterkoning heeft veel familieleden in de subtropische delen van Amerika, die bekend zijn om hun prachtige zang. Dat onze winterkoning er ook heel wat van kan, heb je in een eerder filmpje uit het park gezien. Hij produceert een groot volume, voor een vogel die het gewicht van twee A4-tjes heeft. Ik had meerdere winterkoningen in het park gehoord en minstens één heeft er dus een nestje gebouwd en nakomelingen voortgebracht. Dat betekent dat er meerdere nestjes in het park te vinden zijn, want een winterkoning neemt geen genoegen met één nest. Mannetjes en vrouwtjes bouwen meerdere nesten, niet alleen dat ene, waarin ze uiteindelijk hun eieren zullen leggen. De nesten, die niet voor het grootbrengen van de jongen dienen, worden speelnesten genoemd. Ze zijn niet zo goed en zorgvuldig bekleed als het 'echte' nest.
Foto: Sonja Kübelbeck,
CC BY-SA 3.0, wikimedia
Een winterkoningnest is in verhouding tot zijn bewoners verwonderlijk groot. Het is kogelrond met een ingang opzij, meer een hol dus. Het is gemaakt van mos en bladeren en is daardoor heel moeilijk te ontdekken in een natuurlijke omgeving. Het is een ingenieus weefsel van takjes en dorre blaadjes, mossen en korstmossen. Die bestanddelen zijn daarbij zo kunstig en stevig samengevoegd, dat het er uitziet alsof ze aan elkaar zitten vastgelijmd. De vederlichte vogeltjes moeten ontelbare keren wegvliegen en met een halmpje of blaadje in de snavel weer terugkomen om dit kunstwerkje te voltooien. Een winterkoningnest kun je zowel in boomkruinen vinden als ergens beneden op de grond, maar ook in holen in de grond, in gaten in bomen of muren, in rotsspleten, onder daken van huizen, in struikgewas of in hagen en houtstapels.  En de broednesten zijn daarbij van binnen ook nog heel mooi en zacht met witte veertjes bekleed! Jonkies keren nog lange tijd naar zo'n nest terug om er te slapen of te schuilen bij slecht weer, tot ver in de winter. In heel koude winters gaan de ouders er ook nog schuilen. Toch heb ik de kleine winterkoninkjes er niet meer gezien in de buurt. Ik heb dus gewoon geluk gehad en volop genoten van die paar ogenblikken dat ik ze kon bekijken. Inmiddels was de zon hoger geklommen, ze scheen prachtig door de bladeren. Op open plekjes zoemden insecten op de bloemen van braam en kornoelje. Hommels hadden de stuifmeelkorfjes op hun schenen behoorlijk gevuld en torsten heel wat extra gewicht mee. Dat kan oplopen tot één derde van hun lichaamsgewicht. Bekijk het allemaal in het filmpje van deze week door hier te klikken.