Met Pinksteren zijn we een weekend naar Texel geweest, met name om de meeuwen en sternenkolonies te bekijken, waar op dat moment gebroed werd. Daarover in een latere blog meer. We namen op vrijdag de boot aan het eind van de middag en waren dus vroeg genoeg op Texel om nog even op pad te gaan. De keus viel op de duinen, waar we de nachtegaal hoopten te horen. Het bleek later het zonnigste deel van het hele weekend te zijn. Het strijklicht zette de duinen in een oranje gloed. We liepen vanuit De Dennen de Westerslag af naar het strand en hoorden de nachtegaal, grasmus, merels en andere vogels. Na een drankje bij Paal 15 keerden we via dezelfde route terug. Op de grotendeels verlaten parkeerplaats bij het strand wachtte ons een verrassing: over het asfalt sprintten twee bontbekpleviertjes die nog niet zo lang geleden uit het ei waren gekropen. Van het bonte bekje (oranje met een zwarte punt) was nog niet veel te zien, maar je herkent het pluizenbolletje als zodanig omdat een jonkie een incomplete nekband heeft die niet over de borst loopt. Ze renden van hot naar her, ik filmde met mijn maximale 1200 mm om de vogels niet te verstoren en de wind was flink aangewakkerd, dus ik heb heel wat bibberbeelden gemaakt. Wat ik heb kunnen redden zie in het filmpje :). De bontbekplevier is een pionier van open, zandige en slikkige plaatsen waar ze broeden op open terrein. Het nest is een kuiltje in de grond, bekleed met wat steentjes, schelpjes of plantenmateriaal. Stranden en ander open gebied worden echter steeds meer gebruikt voor recreatie, dus er zijn nog maar weinig plekjes waar deze vogels in alle rust kunnen broeden. Het aantal broedgevallen is dan ook drastisch afgenomen in de laatste decennia. In 2020 werden er minder dan 400 broedparen geteld, met een relatief hoge concentratie op de Zeeuwse eilanden.
Kuiken van een bontbekplevier
In het duinstruweel zagen we een paartje grasmussen op zoek naar eten voor hun kroost. De meidoorn leek veel voedsel te bieden, want elke keer dook een van de ouders op met een bruingrijzig rupsje. Grasmussen zijn ook pioniervogels, ze leven in de allereerste bosstadia, met opslag van struweel, in allerlei landschappen, soms ook in pure ruigte met alleen hoge kruiden. Ondanks zijn naam is de grasmus niet nauw verwant aan de huismus. Je herkent ze aan het opvallende witte keeltje, koperkleur op de vleugels en oranje pootjes.
Grasmus in meidoorn
Grasmussen overwinteren in Afrika (Westelijke Sahel). De mannetjes komen eerder terug dan de vrouwtjes en zingen vanaf april hun krassende lied. Het mannetje bouwt enkele nesten, waaruit het vrouwtje een keuze maakt. Bevalt geen van de nesten haar, dan bouwt ze alsnog haar eigen nest. Vaak wordt er twee keer gebroed, met legsels van 4-5 eieren, waarop zowel man als vrouw broedt gedurende 9-14 dagen. 10-12 dagen later zijn de jongen klaar om het nest uit te vliegen, maar worden ze nog wel 15-20 dagen gevoed door de ouders. Bij het tweede nest moet het vrouwtje alleen voor de jongen zorgen.
Verder zagen we nog een paartje kneuen en zoals gezegd, hoorden we de nachtegaal, maar die vogel laat zich extreem moeilijk zien. Hij kweelt zijn opvallende lied diep weg gekropen in het stuikgewas. Vanuit een uitkijkpunt bij het bos keken we uit over de duinen terwijl de zon onder ging. Je ziet het allemaal in het filmpje van deze week (klik hier).
Vrij naar het spreekwoord over de bekjes van zingende vogels kijken we vandaag eens naar de snavels van de vinkenfamilie. Aanleiding is een aantal groenlingen dat onlangs mijn tuin bezocht. 'Onze' groenlingen blijven meestal in Nederland en houden van parkachtig landschap met groenblijvende bomen. In de winter komen er nog wat wintergasten bij, dus dan zijn er meer groenlingen te zien. Vanaf september stromen ze vanuit Noord-Europa toe. Ze hebben olijfkleurige lijfjes met een helder gele vleugelstreep. Vooral als ze in de zon zitten valt dat goed op. Eén groenling zat tijdens het filmen rond te kijken of hij iets heel bijzonders zag. Maar misschien verwonderde hij zich over mijn rommelige tuin :). De vogels van de vinkenfamilie hebben stevige snavels; kenmerkend voor zaadeters. De groenling trilt al ronddraaiend vruchten uit hun schil en eet dan de zaden. Ze houden van rozenbottels en eten de kern uit de witte pitjes van de bottels. Op dit plaatje van internet, waarvan ik de bron niet kon vaststellen, zie je verschillende soorten vinken met hun snavels. Duidelijk is dat er ondanks de overeenkomst van de dikke snavel, toch wel wat verschillen zijn. En die hebben te maken met hun eetgewoonten.
De kruisbek (boven rechts) gebruikt zijn gekruiste haken om zaden uit sparappels te trekken. De appelvink (linksboven) heeft de sterkste snavel van alle soorten en splijt daarmee stevige pitten, bijvoorbeeld van kersen, netjes doormidden. De goudvink (2e van links, middelste rij) eet boomknoppen en zacht fruit. Dat gaat prima met zijn wat afgeronde snavel.
Putter (2e van links bovenste rij) en sijs (2e van links onderste rij) peuteren met hun puntiger snavels zaden uit distels, lariksen en elzenproppen. Puttertjes bezoeken mijn tuin af en toe. Soms eten ze de pluizige zaden van de uitgebloeide paardenbloemen in het gras. Andere keren eten ze pitten van de zonnebloemen die ik speciaal voor dit doel kweek. Vorig jaar was ik getuige van het tafereeltje in onderstaande film waarbij een jong zich nog lekker even in de watten liet leggen door vader of moeder. Met zo'n 2-3 weken kunnen de jonkies zelf voedsel zoeken, maar deze liet het zich nog mooi aanleunen.
Kepen (middelste rij, rechts) zijn de noordelijke tegenhangers van onze gewone vinken. In Nederland broeden ze vrijwel niet, maar in het najaar kunnen we de kepen wel tegenkomen omdat ze hier overwinteren. Ik betrapte er een paar in een oude boomgaard in Limburg en maakte er een kort filmpje van.
Ze waren in winterkleed, dus hun kop is wat minder donker dan op het plaatje.
Net als onze gewone vink (derde in de bovenste rij en foto links) eten groepen kepen vaak beukennootjes op de grond.
Vink
Kneu
Je hebt vast wel eens zo'n zwerm zien opvliegen tijdens een wandeling. Aan kneutjes (linksonder op de tekening en foto rechts) heb ik al eens een blog gewijd. Zij voeden zich met zaden op de grond. Wil je dat filmpje nog eens bekijken, klik dan hier.
Bladerend in mijn vogelboek las ik altijd gretig de mooie beschrijving van de kneu: het mannetje heeft een karmijnrode borst en dito petje. Dat vond ik zo'n poëtische beschrijving van 'rood'. De vogel laat zich niet snel zien in tuinen. Ze houden van open, ruige terreinen met veel zaden, maar die zijn steeds zeldzamer in ons land. Daarom staat de kneu hier op de rode lijst van bedreigde vogels. 'Mijn' eerste kneu zag ik in Spanje, waar de meeste kneuen broeden. Deze vogeltjes komen overigens voor van Ierland tot ver in Siberië (voorbij Nova Zembla). Dit weekend zag ik ze in de duinen, waar ze lekker tussen de lage begroeiing scharrelden, op zoek naar voedsel. Bekijk ze in het filmpje, en als je ze rustiger of meer in detail wilt bekijken, dan staan er op de site van de Vogelbescherming fraaie tekeningen.