zaterdag 26 september 2020

Spanning aan de oppervlakte

Deze week zijn er twee filmpjes te bekijken, van heel verschillende aard. De ene is in kleur en ik heb er negen kilometer voor gewandeld (later daarover meer), de andere is in zwart/wit en ik heb er nog geen vijfentwintig meter voor gelopen. Het licht was die dag hard en eigenlijk niet mooi om te filmen maar ik had toch zin om er even op uit te gaan. Ik hing mijn statief op mijn schouder en stapte de voordeur uit. Het eerste dat ik zag was een bloeiende waterlelie in de sloot voor het huis. Ik had deze plant al eens opgenomen in een parkfilmpje, maar toen zat de bloem nog in de knop. Toen ik mijn camera aanzette besloot ik in zwart/wit te gaan filmen. Een goede keus naar later bleek, want de harde lichtcontrasten werkten ineens in mijn voordeel. Zwart/wit fotografie en film draait om contrast en compositie. Ook de wolken, die mooi afstaken tegen de blauwe lucht, werkten mee. Ik nam wat beelden van de bomen en zoomde in op de waterleliebloemen en bladeren. De bladeren leken wel van zilver en langzaam vielen er allemaal kleine dingen op: vraatsporen op de bladeren, juffers en vliegen die even op de plant pauzeerden. Maar ook in het water ernaast gebeurde van alles. Poelschaatsenrijders waren aan het paren. Deze smalle insecten bewegen zich over het wateroppervlak, net als vijverlopers en schrijvertjes (kevertjes die over het water kronkelen alsof ze aan het schrijven zijn). Ze maken hierbij een roeiende beweging, waardoor ze kleine golfjes veroorzaken (op de film goed te zien) die ze gebruiken om zich af te zetten. Aan de onderkant zijn de pootjes en de buik flink behaard. De lucht tussen de haren vergroot de oppervlaktespanning waardoor ze blijven drijven. De haartjes zijn trouwens zo klein dat je ze alleen met een elektronenmicroscoop kunt zien. Oppervlaktespanning ontstaat op de overgang tussen twee fases, bijvoorbeeld water en lucht. Een watermolecuul heeft liever andere watermoleculen om zich heen dan luchtmoleculen, want dat kost minder energie. Raakt een waterdruppel aan de lucht, dan zal hij proberen het energieverlies te verminderen door zo veel mogelijk andere waterdruppels om zich te verzamelen en zo het contact met de lucht te verkleinen. Dit effect heet oppervlaktespanning. 

Door oppervlaktespanning blijft
de poelschaatsenrijder drijven

Als zo'n schaatsenrijder op het wateroppervlak drukt met zijn pootjes, gaan de watermoleculen dus 'samenspannen' om zo veel mogelijk water en zo min mogelijk 'harige pootjes met lucht' aan te raken. In het middaglicht ontstonden er fraaie lichtboogjes op de plek waar de pootjes op het water drukten. Een parend stelletje roeide in de rondte. Koreaanse onderzoekers hebben zich verdiept in het paringsgedrag van deze wantsen. Een mannetje bespringt een argeloos vrouwtje en trappelt zo lang op het water tot hij mag paren. Dit gespartel trekt weliswaar vissen aan, maar het mannetje gokt er op dat het onderliggende vrouwtje dan het eerste slachtoffer is. Bekijk het filmpje door hier te klikken en lees nog even door onder het filmvak. 


Tijdens een bezoek aan Limburg hebben we een wandeling gemaakt rond het dorpje Eys. Voor ons land is het veel klimmen en dalen daar, maar de uitzichten zijn erg mooi. De wandeling voerde langs het waterwinggebied/natuurreservaat Roodborn met mooie flora en fauna langs de Eyserbeek. De route van een vergelijkbare wandeling vind je hier. Geniet van de mooie vergezichten (de omgeving doet me altijd een beetje aan Toscane denken), een jonge zanglijster en mooie bloemen in het filmpje door hier te klikken



zaterdag 19 september 2020

Witjes in overvloed

De afgelopen maanden heb ik twee vlindersoorten in grote aantallen gezien. Ik heb ze, samen met het bont zandoogje, vastgelegd terwijl ze op de bramen in het park aan het zonnen en eten waren (het is al weer mijn vijfentwintigste parkfilmpje overigens). De tweede lichting bloemetjes zorgde voor nectar en de bramen leverden sappig vruchtvlees. De atalanta met zijn zwart/wit/rode vleugels, die binnenkort op trek gaat naar Zuid-Europa om te overwinteren is één van die veel geziene soorten. Je kunt ze op weg helpen door rot fruit in de tuin te leggen. Een lekker zacht rot peertje weten ze te waarderen en slurpen het zoete vruchtvlees op met hun roltong. Tijdens de tuinvlindertelling was dit met ruim 32.000 individuen de meest waargenomen vlinder (in totaal werden er ruim 120.000 vlinders geteld). De andere veel geziene soort zijn witjes. Witjes zijn er in meerdere soorten en maten. Groot en klein koolwitjes tikten in de telling samen de 25.000 individuen aan en bezetten plaats drie en vier, het klein geaderd kwam op de zevende plaats met zo'n 3800 waarnemingen. Voor veel mensen vallen de verschillen tussen deze witjes nauwelijks op, ze zijn ook niet altijd makkelijk uit elkaar te houden. Deze herkenningskaart van de Vlinderstichting kan je erbij helpen. Ik probeer het aan de hand van de foto's uit te leggen voor de twee witjes die ik in het park zag: het geaderd witje en klein koolwitje (die je in tuinen vaker ziet dan het groot koolwitje). 

Als je de onderkant van de vleugels kunt zien, is het klein geaderd witje tamelijk makkelijk te onderscheiden van de andere twee witjes. De grijze bestuiving is geconcentreerd langs de aderen, vandaar de naam. Aan de bovenkant van de vleugels vallen de stippen en de zwarte hoekpunten op. Die stippen vervagen naar de binnenkant enigszins en de donkere vleugelhoeken 'druppelen' naar beneden. 

Ook het klein koolwitje heeft wat grijze bestuiving aan de onderkant, maar deze is egaler en niet geconcentreerd bij de aderen. Op de bovenvleugels hebben ze één rond zwart vlekje en de zwarte hoekpunt eindigt boven dat vlekje. Het groot koolwitje heeft twee vleugelvlekken en de zwarte hoekpunt eindigt aan de onderkant van de bovenste vlek. Het beestje is ook groter, maar dat valt vooral op als je ze samen ziet met kleine koolwitjes. Mocht het je nu zwart en wit duizelen, bekijk dan het filmpje waarin je de witte vlindertjes rond ziet dartelen in het vroege ochtendlicht, door hier te klikken




zaterdag 12 september 2020

Weidebeekjuffers: een schitterend schouwspel

Weidebeekjuffer (man)
Jarenlang ging het bergafwaarts met de beekjuffers: schitterende metallic juffers (kleine libellen) in de kleuren staalblauw en mosgroen. Beekjuffers hebben zuurstofrijk water nodig en in de vorige eeuw waren de beken niet schoon genoeg meer om dat te bieden. Ik herinner me hoe de Geleenbeek zich schuimend van de fosfaten een weg zocht langs het Stammenderbos. Inmiddels is er veel verbeterd aan de waterkwaliteit en met name de weidebeekjuffers hebben hun territoria langs beken weer ingenomen. Gelukkig maar, want een fladderende weidebeekjuffer boven het water is een prachtig schouwspel waar ik blij van wordt. Terwijl mijn man een ijsje at bij de naburige ijsboerderij, posteerde ik mijn camera op statief langs de oever van de Geul bij Camerig om de territoriumdrift, de paring en de ei-afzetting van deze wondermooie juffers vast te leggen. De zon scheen warm in mijn nek, maar het was de moeite waard. Voor de mannetjes van de beekjuffers is het hebben van een territorium een absolute noodzaak om zich voort te kunnen planten. Mannetjes zonder territorium hebben een veel lagere kans om een vrouwtje te paaien. Ze investeren daarom enorm veel energie in het verkrijgen en behouden van een territorium. Na de paring begeleidt het mannetje het vrouwtje bij het ei afzetten binnen het territorium. Hierbij verjaagt hij vrijwel alles wat maar een beetje in de buurt komt van het eiafzettende vrouwtje, zelfs grote libellen. 


Vrouwtjes van de weidebeekjuffer zetten eieren af

En dat verdedigen is erg belangrijk, want als het vrouwtje met een volgend mannetje paart, is dat mannetje in staat om het sperma van zijn voorganger te verwijderen met speciale borstels aan zijn lijf. Om de aandacht van vrouwtjes te trekken hebben weidebeekmannetjes op de onderzijde van de achterlijfspunt een wit vlekje. Op het moment dat een vrouwtje dichtbij of in het territorium van het mannetje verschijnt reageert deze daarop door vlak voor het vrouwtje in de lucht de hangen. Daarbij steekt hij het achterlijf omhoog zodat het ‘achterlichtje’ zichtbaar wordt. Het vrouwtje toont haar interesse door achter het mannetje aan te vliegen en in zijn territorium plaats te nemen. Het mannetje blijft fladderend om het vrouwtje vliegen. Een onderdeel van deze dans is het ‘drijfvertoon’ waarbij het mannetje zich op het water laat vallen en zich een stukje laat meedrijven op het water. Gedacht wordt dat hij hiermee zijn dapperheid etaleert, of dat hij hiermee de aandacht wil vestigen op de kwaliteit van zijn territorium. Eieren van beekjuffers ontwikkelen zich namelijk veel beter naarmate de stroomsnelheid hoger is. Door zich een stukje te laten meedrijven kan het vrouwtje de stroomsnelheid inschatten. Dat gedrag heb ik niet kunnen waarnemen. Feit is wel dat ik de paring en ei-afzetting zag gebeuren op een stukje water waar zeker stroming aanwezig was. In het filmpje heb ik ook de biotoop in beeld gebracht: oevervegetatie is van belang als uitkijkpost en bepaalde waterplanten zijn vitaal voor het afzetten van de eitjes. Geniet van de fraaie juffers in het filmpje door hier te klikken


zaterdag 5 september 2020

Het eken van de eik

Eikels, bladeren en schors van de eik bevatten veel looizuur
In het park begon de hitte en droogte in augustus zijn tol te eisen. Het gras werd geler en bij sommige bomen verkleurden de bladeren alsof het al herfst was. Een halsbandparkiet zat een beetje verdwaasd in de kersenboom met slap hangende blaadjes. Nog niet zo lang geleden was de boom het middelpunt van de 'kersenparty' geweest. Nu hing er zo op het oog geen vrucht meer in de boom. Ik dwaalde rond om de signalen van hitte en droogte vast te leggen. Het viel me op dat de eikels er stevig en gezond uitzagen, hoewel het blad van de eiken wat was aangetast. Een houtpantserjuffer streek neer op een blad en paste mooi bij het kleurenpalet van de boom. Eikenbomen bevatten veel tannine ofwel looizuur, één van de redenen waarom eikels voor mensen niet direct eetbaar zijn. Voor veel dieren is dat echter geen probleem en varkens, zwijnen en herten laten zich deze boomzaden goed smaken. Het woord looizuur roept associaties op met leer looien. Tegenwoordig is dat een kunstmatig chemisch proces maar in vroeger tijden speelde de eik een belangrijke rol bij het looien van leer. Als je de huid van een dier probeert te bewaren zonder bewerking leidt dat tot bederf en rotting omdat de huid uit eiwitten bestaat. Om het proces van bederf te stoppen worden looistoffen toegevoegd die een chemisch proces aangaan met de huid waardoor rottingsbacteriën er geen vat meer op hebben. Ook zorgen die stoffen er voor dat het leer buigzaam en soepel wordt. Hoe precies ontdekt is dat eikenschors kon helpen bij het leerlooien is niet bekend, waarschijnlijk is het proces met vallen en opstaan tot stand gekomen. Om aan voldoende eikenschors te komen was er een beroepsgroep die zich hiermee bezighield: de eekschillers (eek is een streeknaam voor eik). In het voorjaar, als de sapstroom van de eik op gang kwam, werden eikenstammen gekapt en ontdaan van bast en schors. Overigens groeiden de eiken weer opnieuw uit met meerdere stammen zodat men elk jaar kon oogsten van het eikenhakhout. In de eek- of schorsmolen werd de schors vermalen. Het malen van schors was een stoffig werk waarbij huid-irriterende stoffen vrijkwamen. 


De Hooydonkse watermolen in Nederwetten
deed ooit dienst als schorsmolen
Foto: Wammes Waggel - wikimedia

Eekschillers leefden vooral op de arme zandgronden, zoals de Veluwe, waar het leven hard was. Veel mensen moesten hun kostje bij elkaar scharrelen met losse klussen bij boeren aangevuld met bosbessen plukken, sprokkelhout verkopen, varens en mossen verhandelen, eikels en dennenappels verzamelen of stroperij. In het voorjaar kon met het eekschillen in korte tijd relatief veel geld verdiend worden. Voor het looiproces was veel schors nodig en de kwaliteit ervan varieerde per gebied. In bepaalde streken had men viermaal het gewicht van het leer nodig, ongeveer 90 kg voor 22 kg leer. In andere streken was er 100 kg schors nodig voor 45 kg leer (dat is iets meer dan vier koeienhuiden). Het looien van een huid nam een jaar in beslag. Allereerst moest alle bloed en haren verwijderd worden en dan begon het looiproces met de eikenschors. Hiervoor werden zo'n 15 huiden per keer in houten tonnen gelegd. Telkens laagje voor laagje huiden en (vochtig gemaakte) eikenschors. Sommige lagen bestonden uit ruwe snippers schors, maar soms ook tot poederstof vermalen eek. Dat laatste looide krachtiger, maar er was ook meer eikenschors voor nodig, dus men koos voor een combinatie van kracht en besparing. De gaatjes werden opgevuld met looivloeistof van eerdere processen. Per ton ging er zo'n dertig liter water overheen, alles werd goed aangestampt (met trappelende voeten) en met stenen verzwaard zodat de looistof kon doordringen in alle hoeken van de huiden. Het vullen van zo'n ton nam een uur of twee in beslag. In de loop van het jaar werden de tonnen drie keer van schors ververst, tot het leer gereed was voor verdere verwerking. Hendrik Demiddele heeft een hele studie gemaakt van het leerlooien in de middeleeuwen. Als je daar meer over wilt weten, klik dan hier. In het filmpje van deze week zie je zomerbeelden in het park tijdens de hittegolf die inmiddels al weer een paar weken achter ons ligt. Klik hier om het filmpje te bekijken.