Snorzweefvliegen herken je aan de kleine 'Zorro-achtige' snorretjes onder de dikke donkere streep Rechts een mannetje (de ogen raken elkaar, links een vrouwtje, de ogen staan uit elkaar)
Ineens waren ze overal in mijn tuin te vinden: snorzweefvliegen. Op de dahlia's telde ik er al vijf binnen één minuut en later zag ik ze ook op andere planten. Ik heb mijn Nederlandse zweefvliegenboek weer eens uit de kast gehaald om wat dingen op te zoeken over deze beestjes.
Dit één centimeter grote (of kleine) insect is de meest algemeen voorkomende zweefvlieg in Nederland en nu dus volop te zien. Deze soort is waargenomen op meer dan 200 plantensoorten en ze verzamelen daar stuifmeel met hun 3 mm lange tongetje. Voor de vrouwtjes zijn de eiwitten in het stuifmeel belangrijk voor het aanmaken van eitjes. De mannetjes eten in het begin van hun volwassen leven stuifmeel om hun spermaproductie op gang te brengen. Later voeden ze zich met suikerrijk nectar om een mooie vliegshow te kunnen geven. Met wel 200-300 vleugelslagen per seconde (!) vreet dit energie. Net als andere zweefvliegen kunnen ze stilhangen in de lucht en ook achteruit en zijwaarts vliegen. Op zonnige plekken verdedigen ze daarmee een territorium.
De snorzweefvlieg linksonder lijkt zonder vleugels te vliegen. De vleugelslag gaat te snel om dit vast te leggen
Onlangs schreef ik een blog over de trek van de distelvlinders; ook de snorzweefvliegen kunnen daar wat van. Ze trekken over grote afstanden, zelfs over zee, en in behoorlijke aantallen. Zo ontstond er eind vorige eeuw paniek in een stadje in Wales. De duizenden arriverende snorzweefvliegen werden aangezien voor kleine wespen :). Op schepen die 70-200 km uit de Nederlandse kust voeren kwamen honderden zweefvliegen uitrusten van hun vlucht over zee. Bij langaanhoudend zomerweer kunnen er in ons land duizenden Zuid-Europese snorzweefvliegen arriveren. Net als bij de vlinders gebeurt de migratie in een estafette van meerdere generaties. De langeafstandstrekkers zijn vooral de zweefvliegen met bladluisetende larven zoals de snorzweefvliegen. Luizen zijn een minder voorspelbare prooi dan planten waarvan larven de bladeren eten. Dit roept meer zwerfgedrag op.
Het vrouwtje snorzweefvlieg legt eitjes op een plant met veel bladluizen. Als de larven zich volgegeten hebben gaan ze verpoppen en binnen één à twee weken 'zweefvliegen' ze uit.
Na de zomer kunnen snorzweefvliegvrouwtjes in Nederland de winter doorbrengen. Dat is natuurlijk heel bijzonder, en deze soort is een van de weinigen waarbij dat lukt. Bevruchte vrouwtjes zoeken een schuilplaats en vroeg in het voorjaar - als de eerste bladluizen verschijnen - leggen ze de eitjes. De snorzweefvliegen die je nu ziet kunnen immigranten zijn, maar ook nakomelingen van de overwinterende vrouwtjes. Allebei een geweldige prestatie vind ik!
Snorzweefvlieg op een rucolabloem in mijn moestuin: immigrant of hier geboren?
Achter de kassa van het tuincentrum staat regelmatig een rek met kwijnende plantjes. Ze kunnen niet meer verkocht worden, maar je mag er gratis een meenemen (het blijkt dat niet alle klanten kunnen tellen overigens :(). Vaak lukt het om met een beetje zorg de plant er bovenop te helpen; weer een stukje groen gered van de composthoop!
Een paar maanden geleden nam ik een vleesetend plantje mee met nog enkele groene blaadjes en veel bruine. Veel hoop op verbetering had ik niet, maar je weet het nooit. Het was een venusvliegenvanger, ook wel venusvliegenval genaamd. Langere tijd leidde het plantje ook bij mij een mager bestaan. Toen echter mijn gekweekte paprika's in de vensterbank begonnen te groeien, zwermden er wat kleine vliegjes rond de aarde in de potten. Dat was het begin van de opleving van de venusvliegenval :). Al snel ving de plant de kleine vliegjes. De verteerde insectenlijfjes waren welkom voedsel en kort daarna leefde de plant helemaal op. Ook de plaats achter een zonnig raam op het zuiden en een gevuld waterbakje rond de pot wist de plant te waarderen. Nieuwsgierig zocht ik naar meer informatie over deze vleeseter.
Venusvliegenvanger of Venusvliegenval
De venusvliegenvanger hoort bij de familie van de zonnedauw. Oorspronkelijk komt de plant uit de moerasgebieden van Noord en Zuid Carolina in de VS, waar de temperaturen kunnen variëren tussen 10 graden vorst en 40 graden Celsius. Het is een gebied waar regelmatig bosbranden voorkomen, en die heeft de plant indirect nodig om te overleven. Natuurlijk verbrandt het bovengrondse deel van de plant tijdens zo'n vuur, maar de ondergrondse wortelstok zorgt later weer voor nieuwe bladeren. Het vuur is nodig om de planten rond de venusvliegenvanger in toom te houden. Als die door zouden groeien, raakt de venusvliegenvanger overwoekerd en zal hij afsterven.
De grond in de moerassen is voedselarm, maar dat is geen probleem want de plant haalt zijn voedsel uit de lucht. Hoe gaat dat in zijn werk?
Gevangen vliegjes op een vangblad
De plant heeft vangbladeren aan het eind van een brede bladsteel. Bij blootstelling aan zonlicht kleurt het blad vanbinnen rood. Deze kleur en de vloeistof die door honingklieren op het blad worden uitgescheiden trekken de prooien aan. De randen van het blad zijn voorzien van puntige borstelharen en getekend met een UV-patroon. Daardoor lijkt de rand donkerder in de ogen van een insect dan het midden van de twee bladhelften. Op elk van die helften staan drie tot negen zeer dunne tastharen.
De tasthaartjes op het vangblad
Op de foto zie je een opengeklapt blad, aan de buitenkant is het blad ongeveer 10% strakker dan de binnenkant, waardoor het van binnen een beetje bol staat. Als een insect meerdere tastharen binnen korte tijd aanraakt verdwijnt die spanning op de buitenkant. Het blad wordt hol en klapt dicht. De borstelharen aan de rand van het vangblad werken nu als tralies en het insect zit gevangen. Kleinere insecten kunnen er nog tussendoor en zullen wegvliegen, maar een vette prooi kan niet meer ontsnappen. Maar het verhaal is nog niet af!
Na het sluiten controleren chemische en bewegingsreceptoren of de gevangen prooi ook daadwerkelijk bruikbaar is. Als dat zo is, wordt de val volledig gesloten, anders gaat hij binnen 24 uur weer open en valt de dode prooi op de grond. Hier wordt het prooidier afgebroken en worden de voedingsstoffen via de wortels opgenomen. Veel van de prooien eindigen op deze manier. Als er echter een goed verteerbare prooi is gevangen, gaat het blad groeien om de prooi zo goed mogelijk te omsluiten en te voorkomen dat waardevolle voedingsstoffen verloren gaan. De vertering kan wel tien dagen duren, afhankelijk van de grootte van de prooi. Daarna gaat de val weer open en worden de onverteerbare resten door regen of wind verwijderd. Een val sluit maximaal zeven keer, daarna sterft het vangblad af.
Ik zit te wachten op het moment dat er een dikkere prooi in het vangblad komt zodat ik het sluiten zelf eens kan zien. Het gaat vrij snel, bekijk dit filmpje op YouTube maar eens. Grappig is dat de Rus die het gefilmd heeft een in Nederland gekweekt plantje heeft. Het etiket is hetzelfde als op mijn potje :).
In de winter gaat de venusvliegenvanger in rust. In het voorjaar bloeit de plant met witte bloemen. Nu heeft de venusvliegenvanger de insecten levend nodig als bestuiver. Om te voorkomen dat deze nuttige diertjes per ongeluk in de vangbladeren terecht komen, staan de bloemen op 30 centimeter hoge stelen. De venusvliegenvanger wordt vooral bestoven door zweefvliegen.
Bloeiende venusvliegenvanger in de natuur Foto: NC Orchid from North Carolina, USA - Dionaea muscipula in flower, CC BY 2.0, Wikimedia
Afgelopen zondag stond de nieuwsbrief van Fotomuseum Den Haag in mijn mailbox. Sinds twee weken is daar de expositie Vlindervlucht te zien. Fotograaf Lucas Foglia brengt ‘s werelds langste vlindermigratie in beeld: die van de distelvlinder. Dit fenomeen werd pas recent ontdekt. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de vlinder in februari trekt van de Afrikaanse graslanden naar het noorden, over de Sahara en de Middellandse Zee. Ze vliegt over besneeuwde Alpen richting het noorden tot ver in Scandinavië, om in september weer terug naar het zuiden te reizen.
Ik wist wel dat de distelvlinder een trekvlinder was en dat deze migreerde naar Noord-Afrika, maar dat de vlinder over de Sahara vloog naar Midden-Afrika was nieuw voor mij. Fascinerend! Distelvlinders zitten 's zomers vaak op de vlinderstruik in onze voortuin.
Distelvlinder in mijn Alphense tuin
Als natuur- en fotografieliefhebber was mijn interesse voor de tentoonstelling gewekt. Het regende en we hadden nog geen plannen voor deze dag, dus de keuze was snel gemaakt; een half uur later zaten we in de auto naar het museum. De expositie begint met een uitleg van de nieuwste wetenschappelijke inzichten over de distelvlindertrek. De migratiecyclus omvat zo'n 15.000 km en maar liefst 10 vlindergeneraties! In het vijf weken durende leven als vlinder kan dit tere insect tot wel 4000 kilometer afleggen, tot de vleugels zo afgevlogen zijn dat ze dienst weigeren.
Verse en afgevlogen vleugels van de distelvlinder Expositie Vlindervlucht Fotomuseum Den Haag Door Lucas Foglia
De migratie is feitelijk een estafette: een vrouwtje distelvlinder legt in haar korte leven ongeveer 500 eitjes (zo'n 100 per week dus). Na het rupsenstadium vervolgen deze nakomelingen hun weg naar het noorden of zuiden door een combinatie van instinct en beschikbaarheid van voedsel (bloeiende bloemen). Dit soort dingen zijn bijna niet te bevatten naar mensenmaatstaven.
Migratiepatroon van de distelvlinders in verschillende generaties Overgenomen uit het boek Constant Bloom door Lucas Foglia
Vroeger dacht men dat de distelvlinder een lokale vlinder was die in winterslaap ging. In 1930 ontdekte insectenkundige C.B. Williams dat de vlinders naar Afrika trokken en daar in de Sahara verdwenen. Een deel van de trek werd daarmee beschreven. Pas in 2024 en na 10 jaar onderzoek door een groep van internationale wetenschappers werden de trekpatronen volledig ontrafeld. Dit gebeurde door een combinatie van verschillende soorten onderzoeken. Men maakte gebruik van genenonderzoekenisotopenecologie (door chemische elementen in weefsel te meten, kunnen de herkomst van voedsel, de migratie van dieren en andere ecologische processen worden bepaald). Ook ecologische nichemodellering (hiermee wordt de geschiktheid van een omgeving voor een specifieke soort voorspeld, gebaseerd op verschillende omgevingsvariabelen zoals klimaat, bodemtype en landgebruik), stuifmeelanalyse, veldecologie en burgerwetenschap (burgers die waarnemingen van vlinders vastleggen) werden toegepast.
Ik bekijk deze tuingasten voortaan met nog meer bewondering
Uit het onderzoek naar de migratieroute blijkt dat de distelvlinders erg weerbaar en flexibel zijn, waarschijnlijk omdat ze een heel gevarieerd pakket aan genen bezitten. Waar andere vlindersoorten het moeilijk hebben door klimaatverandering en verlies van leefomgeving, weten de distelvlinders zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Ze passen hun routes aan bij ongebruikelijke droogtes en vorst en vinden nieuwe routes waar ze langs bloeiende bloemenvelden komen. Ze maken daarbij ook graag gebruik van wegbermen en tuinen. Je kunt dus een steentje bijdragen aan deze vlindertrek door bloeiende planten in je tuin te zetten. De woestijnen doorkruisen ze net na regenval waardoor spaarzame bloemetjes opbloeien in het natte zand.
Distelvlinders maken graag gebruik van tuinen
Tijdens zijn fotoproject zag Lucas Foglia parallellen tussen de migratie van de vlinders en die van mensen. Ook dat heeft hij meegenomen in zijn fotografische verslag. Dat vond ik erg mooi gedaan. Zowel de mens als de vlinder vertrekt omdat ze op dat moment leven op een plek waar de omstandigheden niet goed zijn. De vlinder vindt niet voldoende voedsel en voor mensen kan er van alles spelen: van honger tot ongunstige politieke omstandigheden. Als we eens konden zorgen voor goede leefomstandigheden voor iedereen overal.... dat zou mooi zijn. Zolang dat een utopie is zal er migratie zijn. De distelvlinders zijn in ieder geval een symbool van overleving en kracht, ondanks de teerheid van hun gestel. Ik vond de expositie zeer de moeite waard.
Een distelvlinder vliegt over de Sahara Expositie Vlindervlucht Fotomuseum Den Haag Door Lucas Foglia
De expositie is te zien tot 28 september 2025. Het museum is gesloten van vrijdag 20 juni tot en met donderdag 26 juni vanwege de NAVO-top.
Twan Huys interviewde de fotograaf voor het programma Buitenhof, je kunt het interview terugkijken op YouTube door hier te klikken.
De junimaand vordert en het zal niet zo heel lang meer duren eer het stiller wordt in de natuur. De vogels hebben een territorium afgebakend, een partner gevonden en een nest gemaakt. Na half juni zijn ze druk met het voeden van hun kroost en daar kunnen ze geen pottenkijkers bij gebruiken. Dus in plaats van uitbundig te zingen, verplaatsen ze zich stilletjes in het struikgewas op zoek naar rupsjes en insecten voor hun jongen.
Grasmus
Lezend in het boek 'De zintuigen van vogels' van Tim Birkhead kwam ik een merkwaardig feit tegen. De gebieden in vogelhersens die te maken hebben met het aanleren en produceren van zang worden aan het einde van de paartijd kleiner. Ze nemen de volgende lente weer in omvang toe. Buitende paartijd horen vogels minder goed en kunnen ze bijvoorbeeld het verschil tussen de zang van een concurrent met en zonder territorium minder goed onderscheiden. Vertaald naar ons mensen zou zo'n verandering kunnen betekenen dat we in de winter via de telefoon de beller niet herkennen aan zijn of haar stem. Dat krimpen van het hersendeel is een vorm van energiebesparing: als je er geen gebruik van maakt tors je onnodig gewicht mee en het kost energie om het te onderhouden. Bij mensen hebben de hersenen tien keer meer energie nodig dan een van onze andere organen.
Kleine karekiet Het gehoor van zangvogels is het best in de periode dat de zang belangrijk is
Besparen op zangvermogen is niet het enige dat vogels inzetten om efficiënt de winter door te komen. Ook de geslachtsklieren veranderen flink. De testes van bijvoorbeeld een mus krimpen van het formaat van een boon naar een speldenknop. En bij vrouwtjes is de eileider in de winter niet meer dan een draadje, terwijl het in de broedtijd een zware gespierde buis wordt.
Rietgors Het hersendeel dat de zang aanstuurt zal na de paarperiode kleiner worden
Hoe weet het vogellichaam dat het tijd wordt om zich weer op te maken voor een nieuw broedseizoen? Dit vindt plaats door de verandering van daglengte. Hieruit kun je dus opmaken dat dit vooral gebeurt bij vogels in onze gematigde streken waar sprak is van seizoenen met verschil in het aantal uren licht per dag. De toenemende daglengte stimuleert de uitstoot van hormonen door de hersenen en later ook de geslachtsklieren. Onder invloed van de toenemende hormonen wordt de aanzet tot zingen gegeven en het verbeteren van het gehoor.
Rietzanger In het voorjaar wordt het hersendeel voor zang weer verbeterd onder invloed van hormonen
Het feit dat hersens zo kunnen veranderen in de tijd heeft een impuls gegeven aan neurobiologisch onderzoek naar vogelzang. Men hoopt daar op termijn ook lessen uit te kunnen trekken voor neurologische aandoeningen bij mensen.
Geniet nu nog even van de vogelzang voordat de hersens van de zangers aan hun transitie beginnen. In dit filmpje kun je de vogels horen die je op de foto's bij dit blog ziet (en nog een aantal meer).
Gisteren fietsten we ons favoriete polderrondje bij Alphen aan den Rijn. Na een bewolkte ochtend scheen de zon 's middags volop en de temperatuur was heel aangenaam; de wind misschien een tikje te krachtig als we 'm tegen hadden. Op de Ruigekade bij Hoogmade passeerden we een voormalig kwekerijtje dat blijkbaar aan de natuur was teruggegeven. Wilg, riet, braam en ruigtekruiden waren hoog opgeschoten op het terrein. Tot onze verrassing lieten de vogels hier midden op de dag flink van zich horen met een gevarieerd en jubelend gezang. We hoorden er putters, 'n winterkoning, groenlingen, fitis en tjiftjaf. Ook de merel zong zijn rustige en welluidende lied. Het meest opvallend was echter de zang van de bosrietzanger. We hoorden de zang op maar liefst drie plekken tegelijk. Af en toe vloog een bosrietzanger op maar het ging te snel om een foto te maken.
Bosrietzanger Foto: Saxifraga Tom Heijnen Creative Commons' (https://creativecommons.org/licenses/) CC BY-NC-SA
We fietsten verder en ook langs de Wijde Aa hoorden we deze zanger zijn best doen. We maakten verschillende geluidsopnames, tot we er een hadden met zo min mogelijk windgeruis. Thuis zocht ik ik nog wat gegevens op over deze vogel en zoals altijd deed de natuur mij weer versteld staan.
Ik vond een artikel op Nature Today uit 2019 met de titel "Nachtbraken voor bosrietzangers". 'Wanneer in het oosten de eerste paarse gloed aan de hemel verschijnt om een ochtend in juni aan te kondigen, klinkt vanuit een ruigte met brandnetels en bramen een eindeloze serie van vogelimitaties: een zingende bosrietzanger! De zangpiek van deze zangvogels is zo kort, dat vogeltellers moeten nachtbraken om ze te horen.' vermeldde de intro van het stuk.
Nou als dat zo is, dan vielen we vandaag wel met onze neus in de boter, want we hoorden de vogels rond vier uur in de middag en we konden op dit tijdstip volop genieten van de zang.
Zoals je op bovenstaande foto ziet is de bosrietzanger een van de 'kleine bruine vogeltjes' en lijkt-ie op een kleine karekiet. Het is een van de laatste trekvogels die in ons land arriveert (vanaf half mei). De grootste kans om de bosrietzanger te horen is eind mei/begin juni, nu dus. En de periode dat ze zingen is heel kort; er moet snel aan een nestje begonnen worden. Zingende mannetjes vinden meestal binnen drie dagen een vrouwtje. Na de paring begint het vrouwtje vrijwel meteen met het bouwen van een nestje. Dat heeft ze in een dag of vier gefixt. Een week na haar terugkomst van de lange reis vanuit zuidoostelijk Afrika (Zambia, Mozambique etc.) legt ze eieren. Vanaf dat moment zingen mannetjes nog maar weinig. Anderhalve maand later vertrekken de eerste bosrietjes en hun kroost alweer uit de ruigte waarin ze hun strak geplande broedseizoen doorbrachten. Terug naar Afrika. Het is dus echt een flitsbezoek!
In Afrika doen de bosrietzangers ook inspiratie op voor hun zang. Want deze vogel is een echte imitator. Een Belgisch onderzoek toonde aan dat een gemiddelde bosrietzanger 76 (!) verschillende vogelsoorten imiteert. De helft van de imitaties komt van Oost-Afrikaanse vogelsoorten, uit de regio waar bosrietzangers overwinteren. De andere helft van Europese vogels. Deze zang kan in de korte tijd dat het mannetje op zoek is naar een vrouwtje urenlang doorgaan. Dus heb je er eenmaal een gehoord, dan kun je op je gemak een tijdje luisteren.
In onderstaand bestand (op YouTube) kun je één minuut van de zang horen (opgenomen bij de Wijde Aa).
Mocht je zelf op zoek willen gaan naar deze mooie zanger: ze broeden in natte ruigtevegetaties met veel brandnetels, koninginnenkruid, wilgenroosje, kattenstaart, fluitenkruid, moerasspirea, riet en enkele (wilgen)bosjes. Als pioniervogel profiteert deze soort snel en soms massaal van tijdelijk beschikbare biotopen, zoals verruigende uiterwaarden of bermen (en in ons geval dus een in de steek gelaten kwekerij). Soms komt er wel eens een langs in stadstuinen (natuurlijk niet die met alleen tegels). In die tuinen broeden ze niet overigens. Bosrietzangers komen verspreid over Nederland voor, maar vooral langs rivieren en andere waterrijke plaatsen.
Verspreidingskaart Bosrietzanger
Deze kaart is gebaseerd op de Vogelatlas van Nederland (Sovon 2018).
Weergegeven is de relatieve dichtheid per vierkante kilometer.
Tip: mocht je een beetje hulp nodig hebben bij het herkennen van de zang van de bosrietzanger, download dan de gratis app Merlin Bird ID. Veel succes met je speurtocht; wees er snel bij!
Soms blijkt iets dat je al je hele leven onbewust doet een naam te hebben. Toen ik de term 'bosbaden' voor het eerst las moest ik denken aan een bosbad op de Azoren. Dat was letterlijk een zwembassin midden in het bos. Het zag er heel idyllisch uit en het water was niet te koud, dus we hebben er gezwommen.
Een bosbad op de Azoren
Toch is dat niet per sé wat met 'bosbaden' bedoeld wordt. Bosbaden is de letterlijke vertaling van de Japanse term Shinrin Yoku. Die term werd al in 1982 geïntroduceerd maar ik hoorde er kort geleden pas van. Het woord bosbaden wordt op dezelfde manier gebruikt als zonnebaden. Je neemt niet echt een bad maar je baadt als het ware in de omgeving van het bos, waarbij je alle zintuigen gebruikt om de natuur te ervaren. Yoshifumi Miyazaki, een Japanse universitair docent en onderzoeker, heeft veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de heilzame effecten van bosbaden. Daar wilde ik meer van weten en ik kocht zijn boek Shinrin Yoku, de Japanse kunst van het bosbaden.
Bosbaden wordt daarin mooi beschreven met de volgende tekst:
Stel je voor dat je in het bos loopt. Je voelt de aarde en de bladeren onder je voeten, het knappen van de twijgjes. Je luistert naar de vogels en ziet hoog boven je, tussen de bladeren door, de lucht. Het licht valt, door de takken gefilterd, voor je op het pad.
Je ademt diep in. Je ruikt de geuren van het bos: mos, sappen, aarde en hout.
Je neemt alles in je op.
Het licht valt, gefilterd door de takken, op de bosbodem
Bosbaden is niet meer dan langzaam door de bossen wandelen, in alle rust, een paar uur lang. Aanname was dat je daar meer ontspannen van wordt, maar dat was nog niet wetenschappelijk bewezen. Miyazaki zette een aantal zeer degelijke (zeg ik als onderzoeker) experimenten op om deze effecten te meten. Deze experimenten worden in het boek uitgebreid beschreven (voor degenen die benieuwd zijn naar de methodologische onderbouwing :)). In het onderzoek werden verschillende aspecten gemeten: activiteit van het autonome zenuwstelsel (stress en ontspanning), de hartslag, bloeddruk, aanwezigheid van het stresshormoon cortisol in het speeksel en de subjectieve beleving door de onderzochte personen (dit laatste door middel van een vragenlijst).
Bosbaden kan in elke tijd van het jaar
De effecten zijn gemeten bij het wandelen in een bos en het simpelweg zittend naar het bos kijken. De resultaten ontlopen elkaar niet eens zo veel, maar er zijn wel een paar verschillen in de mate waarin de effecten optreden.
Over het algemeen nam het cortisolniveau in het speeksel af met 13-15% (kijken vs wandelen). De hartslag werd lager, bij zitten natuurlijk iets meer dan bij wandelen omdat je dan een inspanning levert. Al na een kwartier werd de bloeddruk iets lager en dat effect hield wel een dag aan (nadat de activiteit al beëindigd was). De grootste effecten werden gevonden bij de activiteit van het zogenaamde parasympatisch zenuwstelsel. Deze activiteit neemt toe bij ontspanning. Zittend kijken naar het bos leverde ruim 50% meer activiteit op en bij wandelen in het bos maar liefst meer dan 100%. Het sympatische zenuwstelsel is erg actief bij stress. Dus daar wil je een vermindering van de activiteit zien. Kijken en wandelen leverde een afname van 18-19% van die stressactiviteit op.
Zittend kijken naar het bos levert al ontspanning en stressvermindering op
Afijn, als natuurliefhebber wist ik natuurlijk al dat buiten zijn in een bos heilzaam en rustgevend is. Maar nu is het wetenschappelijk vastgesteld. Als ik binnenkort weer in het bos ben, vergeet ik al die wetenschappelijke termen, en ga ik zoals altijd ontzettend genieten van het moment. Wetende dat ik ook nog eens goed bezig ben. Veel wandelplezier als jij het bos in gaat!
Af en toe loop ik met mijn telefoon door de tuin om met behulp van de ObsIdentify app vast te stellen wat voor klein spul er zoal in mijn tuin vliegt, zit en kruipt. Dat is niet altijd even makkelijk, zeker niet als het om vlugge rakkers gaat. Maar een spinnetje in een web blijft geduldig zitten als je het in focus probeert te krijgen.
Dat was bij onderstaande spin nog niet zo makkelijk, want het beestje is maar een paar millimeter groot. Mannetjes meten 4 millimeter en de vrouwtjes zijn anderhalf keer zo lang :), namelijk 6 millimeter. Ondanks het kleine formaat viel het beestje mij op door het helder groengele achterlijf. Daar dankt de spin zijn naam aan: komkommerspin. Die kleur hebben ze overigens niet altijd. De pas uit het ei gekropen spinnetjes hebben een lichte kleur. Nog niet geslachtsrijpe spinnen hebben in de herfst een rode of bruine kleur, waardoor ze tijdens de bladverkleuring in de herfst een goede camouflage hebben. Pas in het voorjaar krijgen ze dan de groene kleur. Het spinnetje op de foto heeft dus al een winter overleefd.
Komkommerspin
Ik las de beschrijving van de spin in de app en zag dat volwassen dieren aan het eind van het achterlijf over de spinklieren een rode vlek hebben. Dat kun je op bovenstaande foto al een beetje zien, maar ik besloot mij nogmaals in allerlei bochten te wringen om dat beter in beeld te krijgen. Intussen moest ik zorgen dat ik het 10 cm grote webje niet kapot maakte. Dat is belangrijk voor hun maaltijdvoorziening, want zoals alle spinnen is ook de komkommerspin een vleeseter. En dat vlees, in de vorm van kleine insectjes, vangen ze met hun web.
Volwassen komkommerspinnetjes hebben een rode vlek rond de spintepel
Er zijn twee soorten komkommerspinnen, de gewone en de tweelingkomkommerspin. Met het blote oog kun je het verschil niet zien, daar komt microscopisch onderzoek aan de geslachtsorganen bij kijken. In België is er in 2011 een heel uitgebreid spinnenonderzoek gedaan. Vier jaar lang werden daar tuinen en ander groen van de Antwerpse Singel onderzocht op de aanwezigheid van spinnen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat 41% van alle gewone komkommerspinnen werd aangetroffen in private stadstuinen en geen enkele in de Antwerpse wegbermen. Van de tweelingkomkommerspin werd er geen enkel exemplaar in een stadstuin gevonden, terwijl 35% in wegbermen werd aangetroffen. Je zou wellicht kunnen aannemen dat ik dus een gewone komkommerspin heb gefotografeerd. Maar ik steek mijn hand er niet voor in het vuur!
Tijdens het Belgische onderzoek werden op de Antwerpse Singel maar liefst 249 spinnensoorten aangetroffen. Honderd daarvan kwamen (ook) in de tuinen voor. Hoe diverser en minder aangeharkt de tuin was, hoe meer spinnen er konden leven. In de rijkste tuin vonden de onderzoekers 118 spinnen van 25 soorten. Grappig is ook dat men vaststelde dat er in het voorjaar meer spinnen in de tuinen te vinden waren dan in het najaar. De meeste mensen denken bij spinnen aan de herfst, omdat de spinnen dan groter en daarmee beter zichtbaar zijn. Intussen zijn dus gedurende de zomer heel wat spinnen verorberd onder het motto 'eten en gegeten worden'.
Kruisspin In het najaar zijn spinnen zichtbaarder maar in de lente zijn er meer
Onlangs zijn we langs de Linge gaan fietsen om te genieten van de fruitbloesem. De perenbomen bloeiden uitbundig. De appelbomen waren nog gehuld in de roze/witte knoppen.
Perenbloesem langs de Linge
We reden naar Beesd met onze fietsen achterop de auto en al op de A12 van Bodegraven naar Utrecht viel het me op. Op sommige plaatsen in de weilanden lag een teer paars waasje over het groen. Het was voor het eerst in jaren dat ik pinksterbloemen in dergelijke aantallen zag, in de normaal als biljartlakens ogende weilanden van het Groene Hart. Mijn hart maakte een sprongetje, want pinksterbloemen zijn verbonden aan de mooiste jeugdherinneringen. Ik groeide op in een nieuwbouwwijk met erom heen wat braakliggende veldjes en daarachter begonnen graanvelden. Die waren toen nog voorzien van korenbloemen, klaprozen en ganzenbloemen. Er stonden meidoornheggen en de paadjes waren onverhard. Eén plekje was heel speciaal: een klein kersenboomgaardje met hoge meidoornheggen er om heen; zo hoog dat het bijna geheimzinnig donker was in het boomgaardje. De kers bloeide uitbundig en de meidoornbloemen roken sterk. Het gras groeide tot aan mijn kinderkuitjes en stond letterlijk propvol met pinksterbloemen. Ik kon plukken wat ik wilde, de voorraad raakte nooit op :). Er kwam nooit iemand, ik betwijfel zelfs of de kersen ooit opgehaald werden, dus het was helemaal 'van mij'. Later ging het boomgaardje op aan de huizenbouw, maar ik weet de plek nog precies.
Mooie herinneringen aan pinksterbloemen
In de afgelopen decennia zag ik altijd wel pinksterbloemen maar nooit meer in die aantallen. En nu lijken ze terug van weg geweest. Ik heb in diverse bronnen gezocht om te kijken of mijn eigen observaties kloppen met een landelijke trend, maar daar kon ik niks over vinden. Op de verspreidingskaart van waarneming kon ik alleen zien dat ze overal in Nederland te vinden zijn, maar niet in welke aantallen (en of die toenemen). Pinksterbloemen houden niet van zwaar bemest land; dat is de reden dat ze minder te zien zijn in onze weilanden.
De ijle pastelkleurige bloemen laten hun hoofdjes hangen als het regent, niet omdat ze dan somber zijn :), maar om hun stuifmeel te beschermen. Zodra het droog wordt bloeien ze weer op. In het Duits heten ze Wiesen-Schaumkraut. Die naam hebben ze te danken aan het veelvuldig voorkomen van schuimbeestjes (larven van een cicade die plantensap opzuigt en hiermee bellen blaast om zich te verstoppen) op de plant. De Engelsen noemen de pinksterbloem Cuckooflower omdat die vaak tegelijk met het arriveren van de koekoek in bloei komt. Toen men het 'spuug' van het schuimbeestje nog niet kon duiden, noemde men dat in Nederland wel koekoeksspuug, omdat dit schuim te zien was als men de koekoek voor het eerst hoorde.
Pinksterbloem
De bloemsteel groeit vanuit een bladrozet. Die overleeft wanneer er gemaaid wordt, zodat de plant niet verloren gaat. In principe kan de pinksterbloem ook in je gazon groeien, maar als je te vaak maait komt er nooit een bloem aan. Oranjetipjes zijn vlinders die waarschijnlijk nog meer dan ik houden van dit plantje. Hun rupsen lusten namelijk niet veel anders. De Latijnse naam van dit vlindertje luidt Anthocharis cardamines naar de Latijnse naam van de pinksterbloem (Cardamine pratensis). Het mannetje is wit met oranje vleugelpunten, bij het vrouwtje ontbreken die. Maar het groenige vlekkenpatroon aan de onderkant van de vleugels (van man en vrouw overigens) verraadt dat het niet om een koolwitje maar om een oranjetipje gaat.
Oranjetipje op pinksterbloem Foto: Gllawm - Own work, CC BY-SA 4.0, Wikimedia
Het vrouwtje legt één eitje per pinksterbloem, want de rups eet letterlijk het hele plantje op incl. eventuele eitjes van concurrenten. Maar de vrouwtjes schijnen te kunnen ruiken of er al een eitje is gelegd op de plant, dus dit zullen ze alleen doen als ze wanhopig zijn omdat er te weinig pinksterbloemen groeien. Nog een reden om te zorgen voor veeeeeel meer pinksterbloemen!
Tijdens deze zonnige aprildagen ploppen de gele paardenbloemen in veel bermen en grasveldjes op. Lees even deze blog voordat je met een mesje aan de gang gaat om je gazon te ontdoen van deze vrolijke bloeiers, want misschien kijk je er dan met andere ogen naar!
Hoewel je misschien denkt dat er maar één soort paardenbloem is, is niets minder waar. In Nederland komen naar schatting al meer dan 1000 soorten voor. Een bloeiend weiland kan al meer dan 60 soorten bevatten, een gewone tuin meer dan 25 soorten. Er is een hele variatie in kleur van de steel, vorm van het blad, de vorm van de lintbloemetjes, een behaarde steel of niet, de vorm van de omwindsel bladen en ga zo maar door. Bekijk alle kenmerken hier. De verschillende paardenbloemen zijn niet heel makkelijk te onderscheiden, dat is echt werk voor specialisten. Karst Meijer en Erik van den Ham hebben meer dan 40 jaar studie gedaan naar de paardenbloem en traden daarmee in de voetsporen van professor Van Soest (1898-1983). Prof. J.L.van Soest was de eerste Nederlander die echt serieus een studie maakte van de Nederlandse paardenbloemen. Van Soest was geen professioneel botanicus, maar werkzaam als elektrotechnisch ingenieur en later als directeur aan het Physisch Laboratorium van de toenmalige PTT in Den Haag. In zijn vrije tijd waren paardenbloemen echter zijn lust en zijn leven. Hij maakte de eerste moderne indeling van de Nederlandse paardenbloemen en een determinatietabel. Inmiddels zijn er door zijn opvolgers uitgebreide determineersleutels gemaakt en verschijnt er aan het eind van de maand een veldgids die volledig is gewijd aan paardenbloemen. Hiervoor is jaren veldstudie gedaan en een flink herbarium aangelegd. Kijk maar eens rond op hun website.
Paardenbloemenveldje in 2004
Helaas komt de paardenbloem steeds minder voor en zijn de vele soorten grotendeels verdwenen en/of nooit vastgesteld. De eerder genoemde 60 soorten per weiland zijn verleden tijd. Als je geluk hebt staan er nog enkele soorten. De paardenbloemen zijn verdreven naar onze bermen, tuinen en parken, maar staan te trappelen om weer terug te keren naar hun oorspronkelijk areaal. Als de insecten in het vroege voorjaar weer tot leven komen, vinden ze de bloeiende paardenbloemen als waardevolle voedselbron. De achteruitgang van weidevogels is ook duidelijk te koppelen aan de verdwijning van de paardenbloemen uit de weidegebieden. Want juist als de kuikens uit hun eieren waren gekropen, vonden ze op snavelhoogte hun voedsel op de bloeiende paardenbloemen.
Ik heb een klein empirisch onderzoekje gedaan. Ik herinnerde mij dat ik in 2004 (tijdens mijn gidsencursus) een foto van een paardenbloemenveldje had gemaakt in het Weteringpark (zie boven). Onlangs heb ik hetzelfde veldje nog eens gefotografeerd (toevallig rond dezelfde datum als in 2004), met onderstaand resultaat.
Geen paardenbloemenveldje meer in 2025
Achter een boom vond ik nog welgeteld één rozet met vier bloeiende paardenbloemen.
Laatste paardenbloemen van het veldje (2025)
Om paardenbloemen de aandacht te geven die ze verdienen is de laatste zondag van april (27 april dit jaar) uitgeroepen tot de Internationale Dag van de Paardenbloem. Struin je die dag niet over de rommelmarkt maar door je wijk of in de natuur, plaats dan een foto van een paardenbloem op je sociale mediakanalen om deze soort in het zonnetje te zetten. Wist je dat je ook culinair kunt genieten van de paardenbloem, in de vorm van sla, siroop, kappertjes van de bloemknoppen en meer? Klik hier voor tips. Oogst de bladeren en bloemen vooral in je tuin waar geen honden of katten hun behoefte doen :(.
Paardenbloem met dagpauwoog Dit is een andere soort paardenbloem dan die op de foto bovenaan mijn blog
Het woord 'gratis' is een prima marketingmiddel. Het werkt ook op Marktplaats waar de tekst "gratis ophalen" meteen voor talloze reacties zorgt. Ik ben eens benieuwd of het woord 'gratis' in de titel van deze blog ook extra lezers aantrekt :):). Maar goed, aantallen alleen zijn niet interessant, het gaat erom of je de juiste lezers aantrekt.
Vandaag wil ik jullie aandacht vragen voor de nationale bijentelling die plaatsvindt van 10-14 april 2025. De komende dagen wordt het goed insectenweer: zonnig en lekkere temperaturen. Het is dus geen straf om lekker in je tuin zittend goed rond te kijken naar het zoemende spul. Voor de volgende week is regen voorspeld, dus nu nog even genieten.
Hommels zijn ook bijen Dit zijn twee weidehommels op een kluitje. Ze hebben twee gele strepen en een roestbruin kontje
Nu zeg je misschien: ik weet niet zo veel van bijen. Nou daar komt de gratis spoedcursus in beeld! Om te beginnen kun je een gratis bijengidsje downloaden met 16 veel voorkomende soorten. Kijk hiervoor de op de site van de nationale bijentelling.
Download het gratis bijengidsje!
Bij het tellen van bijen moet je oppassen dat je deze niet verwart met zweefvliegen. Ook dat staat in het gidsje uitgelegd:
Kun je nu zien of er op onderstaande foto een zweefvlieg of een bij staat? Het antwoord vind je onderaan de blog, maar waarschijnlijk kun je het zelf al oplossen. Top!
Zweefvlieg of bij?
Op de site van IVN staat verder nog een gratis online cursus waarin je binnen 30 minuten veel leert over bijen. Klik hier om naar de cursus te gaan.
Ik heb vandaag al een half uurtje in mijn tuin gekeken en ik zag een aardhommel, akkerhommel en, voor mij nieuw in mijn tuin, de gewone sachembij (nummer 7 in de toptien van de telling van vorig jaar).
Gewone sachembij
Gewone sachembijen zijn pluizig en compact en 14 tot16 mm groot. Ze lijken een beetje op kleine hommeltjes. Ze zijn bruin of zwart behaard en hebben een lange tong. Gewone sachembijen zijn snelle vliegers, die ook als een helikopter stil kunnen staan in de lucht. Daardoor zijn sachembijen makkelijk te onderscheiden van hommels: die kunnen dat niet. Ze zijn te zien van maart tot en met begin juni.
Ik denk dat de bij in mijn tuin een vrouwtje was, want mannetjes hebben een gele tekening op hun kop en langere haren op de poten. Daar danken ze hun naam aan: ‘Sachem’ is een benaming voor een indianenopperhoofd dat kleding met lange franjes eraan draagt. De sachembijtjes houden van vroeg bloeiende planten zoals smeerwortel, gevlekt longkruid, hondsdraf en dovenetels. In mijn tuin had ze zich tegoed gedaan aan longkruid voor ze even uitrustte op een tulpenblad.
Heel bijzonder is dat vrouwelijke sachembijtjes twee verschillende geursporen achterlaten op de planten die ze bezoekt: de ene geur is voor bloemen die vaak worden bezocht, de andere is voor bloemen waar ze maar een paar keer per dag terugkomt om te kijken of er alweer nieuwe nectar beschikbaar is. Ik ben benieuwd hoe ze mijn plantjes 'gelabeld' heeft.
De vrouwtjes verzamelen stuifmeel tussen de lange haren aan de achterpoten. Ze gaan op een bloem zitten en wrijven het stuifmeel met de vier voorste poten tussen de haren aan de achterpoten. Zo neemt ze het stuifmeel mee naar het nest. Deze bijen nestelen vaak met tientallen of honderden bij elkaar, al maken ze ieder voor zich een nest. Een geschikte nestplek wordt soms jarenlang lang gebruikt door elk jaar een nieuwe generatie van sachembijen.
Veel succes met speuren naar bijen in je tuin of omgeving! Denk ook aan het gebruik van waarnemingsapps als hulpmiddel.
Antwoord:
Op de foto 'zweefvlieg of bij' zie je een zweefvlieg: 1 paar vleugels en korte antennes. De soort is een blinde bij.
Afgelopen zaterdag was een windstille ochtend; een prima mogelijkheid om vogelzang vast te leggen zonder nare ruis in de microfoon. Over vogelzang schreef ik al enkele blogs. En in het filmpje van deze week kun je zien èn horen welke vogels ik in het park tegenkwam. Niet alleen de vogels lieten zich van hun beste kant zien, de sleedoorn showde haar ragfijne witte bloemetjes tussen het prille lentegroen.
Sleedoorn
Een vlinder die verbonden is aan deze struik is de prachtige sleedoornpage. De vlinder legt de eitjes in de oksels van takken op de grens van oud en jong hout, waar de eitjes overwinteren. De eitjes zijn wit en plat en hebben een geribbeld patroon. In het voorjaar komen de eitjes uit en vreten de rupsjes de knoppen van binnenuit, later peuzelen ze van het blad. De rupsen verpoppen eind juni of begin juli op de grond onder afgevallen bladeren. Mieren begraven de poppen in oppervlakkige holletjes. Door de verborgen leefwijze van de sleedoornpage zie je de vlinders helaas niet vaak. Meestal gaan enthousiaste tellers er in februari op uit om op de kale takken naar eitjes te speuren en zo in kaart te brengen waar de vlinder voorkomt.
Sleedoornpage (v) is klaar om een ei te leggen Foto: Charles J. Sharp - Own work, from Sharp Photography, CC BY-SA 4.0, Wikimedia
Sleedoornpage ei Foto Gilles San Martin - Flickr: Thecla betulae egg, CC BY-SA 2.0, Wikimedia
In navolging van de sleedoornpage zou je verwachten dat de meidoornuil (een nachtvlinder) haar eitjes op de meidoorn legt. Maar dat is lang niet altijd het geval. De meidoornuil is vaak te vinden op sleedoorn (en berk) om haar nageslacht veilig te stellen. De eitjes van deze soort worden dan ook vaak door sleedoornpagetellers gevonden. De eitjes verschillen van de sleedoornpage: ze zijn hoger en lopen bovenaan wat taps toe. Ook het patroon is anders, met langgerekte groeven.
De eitjes van de meidoornuil overwinteren en komen rond deze tijd (eind maart/begin april) uit. De jonge rupsjes eten van het jonge blad en zijn ook overdag actief. Oudere rupsen rusten overdag stijf tegen takken aangedrukt en zijn dan opvallend goed gecamoufleerd, zij scharrelen 's nachts hun maaltje bij elkaar. Na vier tot zes weken zijn de rupsen volgroeid en maken ze een cocon in de strooisellaag. Dan gebeurt er iets bijzonders; of eigenlijk eerst een tijdje niks: de verpopping vindt pas na zes tot acht weken plaats. Tot die tijd blijven ze als rups in de cocon zitten. Dit zie je bij meer vlindersoorten, vooral soorten die in het voorjaar rups zijn en een vliegtijd hebben in het najaar. Vermoedelijk is dit een strategie om in geval van ongunstige omstandigheden nog enigszins mobiel te zijn. Een pop kan zich immers niet verplaatsen en een rups wel. Om deze theorie te testen zijn er experimenten gedaan. Poppen werden in zaagsel gelegd en dit werd vervolgens flink nat gemaakt en omgewoeld. Op zo'n moment kwamen de rupsen uit de cocon en maakten op een andere plek een nieuwe cocon.
Meidoornuil Foto Ben Sale from Stevenage, UK - [2245] CC BY 2.0, Wikimedia
Om de vlinders te zien moet je dus wachten tot het najaar, de top van de vliegtijd ligt in de eerste helft van oktober. Maar komende tijd kun je wel speuren naar de rupsen van deze soort. Dat is geen makkie, want zo te zien springen ze niet in het oog.
Rups van de meidoornuil Foto: Harald Süpfle, CC BY-SA 3.0, Wikimedia
Je kunt natuurlijk ook gewoon genieten van de mooie sleedoornbloemen en hopen op een vlinder in het najaar!
Sleedoornbloemen
Vergeet niet het filmpje te bekijken met de link bovenaan deze blog ;).