zaterdag 6 februari 2021

Brandganzen en klimaatverandering

Baltsende brilduiker

Elk jaar wandelen we in de tweede helft van januari een rondje om de Reeuwijkse Plassen. Deze keer op een maandag, zo vroeg mogelijk, om andere wandelaars te ontlopen. Dat laatste lukte niet helemaal, maar het was minder druk dan het op een zondag zou zijn geweest. De Reeuwijkse Plassen zijn vooral in de winter een pleisterplaats voor duizenden watervogels. Zeker als omliggende sloten zijn bevroren kunnen zich hier enorme aantallen vogels ophouden. Zo ook deze dag: enorme aantallen smienten, flink wat knobbelzwanen, een stuk of wat brilduikers (waarvan er eentje zijn mooie baltsgedrag liet zien) en meer ganzen dan we ooit eerder op de Plassen hadden waargenomen. Niet alleen op het water, maar ook op de naastgelegen weilanden zagen we grauwe ganzen, kolganzen (met een witte verenrand bij de snavel) en de prachtige zwart/wit/grijze brandganzen. Die elegante soort is mijn favoriet onder de ganzen. In de winter zijn brandganzen in grote aantallen (rond de 800.000) in Nederland te vinden, we zien ze vaak op Texel en in Zeeland. Een kleine groep van ongeveer 20.000 broedt in ons land, maar de meeste overwinteraars vertrekken naar broedgebieden rond de Barentszzee als de sneeuw daar gesmolten is. 

Illustratie Jos Zwarts CC BY-SA 4.0, wikimedia

Daarmee krijgen ze echter te maken met een probleem: klimaatverandering gaat drie keer sneller in het hoge noorden vergeleken met de rest van de wereld. Het voorjaar begint er steeds eerder, en daardoor kunnen trekvogels uit het zuiden te laat aankomen op de toendra. Ze missen dan de voedselpiek: de meeste insecten of de beste kwaliteit gras, belangrijk voor hun kuikens om snel te kunnen opgroeien. De Nederlandse onderzoeker Thomas Lameris is gepromoveerd op dit onderwerp en deed veel studie naar de brandganzen. In feite moeten de vogels eerder vertrekken uit hun overwinteringsgebieden om een succesvol broedseizoen te hebben. Maar hoe moeten ze weten wanneer ze kunnen vertrekken; ze hebben geen weerapp om te zien of er nog sneeuw ligt in het broedgebied. En ze kunnen ook weer niet te vroeg vertrekken, want voor de lange vlucht naar Siberië moeten ze voldoende opgevet zijn. Uit het onderzoek van Thomas blijkt dat de brandganzen vanaf een bepaald vast moment gaan opvetten. Dat moment wordt bepaald door de daglengte; en die verandert niet mee met het klimaat....

Op een gegeven moment vertrekken de opgevette ganzen richting Duitsland en volgen de kust van Denemarken, Zuid Zweden en vliegen om Finland heen naar de Barendszzee. Op hun trek belanden ze telkens in een gebied waar op dat moment het jonge gras in goede conditie is. Althans, dat was vroeger zo. Nu merken de ganzen steeds vaker dat het beste gras al weer weg is. Op zo'n moment blijven ze korter in de rustgebieden onderweg en vliegen sneller door naar het noorden. Gek genoeg gaan ze daar dan niet meteen broeden, maar zorgen ze eerst dat hun lichaamsconditie weer optimaal wordt door flink te grazen: inhalen wat ze onderweg hebben gemist. Dus een vroeg voorjaar leidt tot minder broedsucces omdat het beste voedsel op is voor de kuikens komen. 

Van brandganzen die in de jaren 90 in Nederland zijn gaan broeden weten we dat ze dat in de loop van die dertig jaar 2 maanden vroeger zijn gaan doen. Daarmee lopen ze echter nog steeds achter de feiten (lees het beste gras) aan. 

Bekijk de vele watervogels in het filmpje door hier te klikken.



Geen opmerkingen: