De eerste sneeuwvlokken zijn gevallen dit jaar. Weliswaar lag er geen dik pak sneeuw, maar voor even zag de wereld er wit uit. Sneeuwvlokken zijn opgebouwd uit sneeuwkristallen die allemaal uniek zijn. Dat ontdekte Wilson Bentley in 1880. Hij kreeg dat jaar een tweedehands microscoop voor zijn 15e verjaardag. Hij bekeek sneeuwvlokken door zijn nieuwe aanwinst en was verkocht: hij vond de vlokken 'sprookjesachtig mooi'. Twee jaar later kreeg hij zijn vader zo gek om honderd dollar (destijds een enorm bedrag) te spenderen aan de benodigdheden om een eenvoudige fotocamera te bouwen. Drie jaar experimenteerde hij met camera en microscoop tot hij 's werelds eerste microfoto had van een sneeuwkristal. Wilson ving de sneeuwvlokken op met zwart karton, verplaatste ze met een borsteltje en drukte ze plat met een veer. In een koude kamer fotografeerde hij ze met een belichtingstijd van 40 seconden of langer. In vijftien jaar tijd fotografeerde hij meer dan 500 verschillende vormen. Het enige dat ze gemeenschappelijk hebben is het zeshoekige sterpatroon. Uiteindelijk ging hij zijn bevindingen publiceren in wetenschappelijke artikelen en in 1931 verscheen een boek met meer dan 2500 foto's. Zijn archief bevatte overigens het dubbele aantal opnamen. Zijn eerste publicatie is te vinden op Wikisource en daar is bovenstaande afbeelding uit overgenomen.
Zelf heb ik ook wel eens sneeuwkristallen gefotografeerd met de macrolens, zoals de foto rechts, maar ze zagen er niet zo gaaf zeskantig uit als op Wilsons afbeeldingen. Dat heeft te maken met de reis die zo'n sneeuwkristal aflegt. Om te beginnen bestaat een sneeuwvlok uit honderden ijskristallen die tegen elkaar zijn gebotst en gekleefd op hun weg naar de grond. Hoe groot zo'n sneeuwvlok wordt hangt af van het aantal kristallen per wolk, hoe lang ze naar beneden 'vallen' en de temperatuur op dat moment. In het begin van de winter, als het nog niet zo koud is, zijn de vlokken groter omdat ze bij wat hogere temperaturen makkelijker aan elkaar kleven. Bij grote kou zijn de kristallen zo hard dat ze bros worden en bij het 'botsen' verliezen ze een of meerdere 'pootjes' van de stervorm. Op de grond jaagt de wind er over heen en breken nog meer delen af. Zo ontstaat een steeds compactere massa. Bij -30C schijnt de sneeuw de textuur van piepschuim te krijgen. Dat is het soort sneeuw waarvan iglo's worden gebouwd. Die isoleren goed en zijn winddicht, maar zuurstof en de uitgeademde kooldioxide kunnen wel vrijelijk door de sneeuw in en uit gaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten