Vanuit het Limburgse plaatsje Houthem wandelden we langs Chateau St. Gerlach naar landgoed Ingendael. Het Geuldal is daar bijzonder bloemenrijk en de konikpaarden houden de boel een beetje open. Helaas was het een koele en bewolkte dag, waardoor we niet konden genieten van de vlinders die er op zonniger dagen rondfladderen, zoals de koninginnenpage. Wat bijen en vliegen en een enkel soldaatje (kever) is alles wat we te zien kregen. In de film van deze week spelen bloemen dus de hoofdrol. Twee typische soorten van kalkrijke bodems licht ik er even uit. De plant met de gele bloemetjes op lange stengels moest ik zelf ook even opzoeken. Het bleek de agrimonie te zijn. Je verwacht het misschien niet, maar deze plant hoort bij de rozenfamilie. Dat is een grote plantenfamilie van wel 3000 soorten en die lijken niet altijd op elkaar. Natuurlijk horen de rozen er toe die we kennen uit de tuin of de natuur (bijvoorbeeld de hondsroos of de egelantier). Maar ook veel fruitsoorten behoren tot de rozenfamilie: appel, peer, kers, pruim, abrikoos, perzik, braam, framboos en aardbei om er een paar te noemen. Struiken als sleedoorn en meidoorn behoren tot de rozen, evenals een aantal kleinere planten zoals moerasspirea, nagelkruid en de agrimonie dus. De wetenschappelijke naam van de plant luidt Agrimonia eupatoria. Hiermee lijkt de plant vernoemd te zijn naar de Pontische koning Mithridates VI Eupator, die bekend stond om zijn kruidenkennis. Het woord Agrimonia wordt wel in verband gebracht met het oud-Griekse Argemone, dat 'vlek op het oog' betekent, omdat de plant heilzaam zou zijn voor de ogen. Verder werd de plant gebruikt om leverziekten te genezen of bij slangebeten. Ook gaat het verhaal dat als je met agrimonie-thee gorgelt, je luider gaat spreken en zingen. Ik zou er maar niet mee experimenteren!
Je ziet de agrimonie aan het begin van de film.
Grote kaardebol, By Curtis https://www.biodiversitylibrary.org, https://commons.wikimedia.org/
Aan het eind van de film valt de grote kaardebol op. Het ei-ronde bloemhoofd heeft kleine lila bloemetjes. Die beginnen te bloeien in het midden van de bol. Dat zie je bij de eerste kaardebol in het filmpje. Vervolgens deelt de bloemband zich op in twee ringen, eentje schuift naar boven op en de andere naar beneden. Bij de tweede bol in de film zie je hoe dat er uit ziet. De zaden van de plant zijn populair bij puttertjes.
E-mailabonnees kunnen hier klikken om het filmpje te zien.
Eén van de redenen waarom ik niet hou van science fictionfilms is omdat er in die films meestal geen sprietje groen te bekennen is. De omgeving ziet er uit als de ergste woestijn op aarde. In de Geul kwam ik twee nesten van waterhoentjes tegen in zo'n zelfde omgeving. De Geul stroomt op dat punt het stadje Valkenburg in en aan de rand van de woonwijk was er een nieuwe kademuur opgetrokken. Al het groen had moeten wijken voor de aanleg van de muur. Dat is in de verste verte niet de natuurlijke omgeving voor waterhoentjes. Hun enorme tenen zijn bedoeld om op waterplanten te lopen, zoals de grote bladeren van de waterlelie of de gele plomp. Maar hier zag ik ouder en kind(eren) in een science fiction decor. Het pas geboren waterhoentje dribbelde over de keien en bedelde bij vader of moeder om voedsel. Je ziet dat zijn tenen enorm zijn, ondanks zijn kleine lijfje. Nu zijn die tenen nog zwart, later kleuren die geelgroen zoals je bij de oudervogel ziet. De vleugeltjes zijn nog minuscuul! Het duurt nog bijna 50 dagen eer het kleintje kan vliegen.
De laatste jaren krijgen we de waterhoentjes wat vaker te zien en zijn ze niet meer zo schuw. Toen ik mijn natuurgidsenopleiding deed, in 2003/2004, had ik grote moeite om er een voor de lens te krijgen. Zodra ik er eentje zag, had de vogel mij ook in de gaten en verstopte zich tussen het riet of dook onder. In zo'n geval trekt de waterhoen zich langs een rietstengel naar beneden en steekt af en toe een snavelpuntje boven water om lucht te happen. Dan valt er weinig te fotograferen :). Inmiddels zijn ze een vrij algemene verschijning geworden. Toch loont het om de vogel eens goed te bekijken, want het verenkleed heeft allerlei subtiele grijs/bruine kleuren en de snavel van de volwassen vogels is felrood met geel. Waterhoentjes voeden zich met waterplanten, grassen, insecten, spinnen, kikkervisjes en af en toe ook eieren van andere vogels. Ze maken meerdere nesten per jaar, waarin vier tot negen eieren gelegd worden. Kom je een nest tegen met meer eieren, dan is er sprake van een zogenaamd 'dumpnest' waarin andere vrouwtjes hun eieren 'te vondeling' hebben gelegd. Als het eerste ei gelegd is, beginnen de ouders meteen met broeden. Zodra het eerste jong uit het ei komt gaat vader met de nieuweling op pad, moeder broedt de rest van de eieren uit.
E-mailabonnees kunnen hier klikken om het filmpje van deze week te zien.
Al in de Romeinse tijd werd in de buurt van het Belgische La Calamine erts van lood en zink gewonnen. De bloeitijd van de mijnen, net over de grens van Zuid-Limburg, was tussen 1820 en 1880; meer dan 1000 mensen werkten destijds in de groeves. Toen in 1938 de laatste zinkmijn uitgeput raakte, was er ongeveer 2 miljoen ton zinkerts uit de grond gehaald. De zinkmijnen zijn inmiddels gesloten, maar er ligt nog veel afval. Daardoor kun je in dit gebied bijzondere planten tegen komen: de zogenaamde zinkflora. Het zinkviooltje, de zinkblaassilene en andere planten van het zinkplantenverbond groeien er in een reservaat bij de verlaten mijnen. Andere planten zouden snel doodgaan met zoveel zware metalen in de bodem, maar een paar soorten gedijen erop. Deze planten zijn uniek in de wereld en komen alleen rond deze zinkmijnen in Wallonië en langs de Geul in Limburg voor. Want het water van de Geul nam de metalen (en zaden) mee en bij overstromingen kwamen ze in de Limburgse bodem terecht. Zo werd in 1830 het eerste zinkviooltje in Nederland ontdekt. In 1911 schreef natuurvorser Eli Heimans dat er langs de Geul duizenden van deze viooltjes bloeiden, samen met de zinkblaassilene en zinkboerenkers.
Zinkblaassilene
We besloten eens een kijkje te nemen in dit bijzondere gebied, en maakten vanuit Kelmis (B) een bijzonder afwisselende wandeling uit het boekje "De Geul van bron tot monding" van Olaf op den Kamp. Stiekem hoopte ik niet alleen het zinkviooltje aan te treffen, maar ook de zilveren maan en andere parelmoervlinders, die deze viooltjes als waardplant hebben. Helaas gooide het weer roet in het eten: het was te koud. Er waren geen insecten te zien. Zinkplanten hebben van nature een hogere behoefte aan zink dan andere planten. Maar ook daaraan zit een grens. Om te overleven op een grond die zo vervuild is met zink, wordt het zinkviooltje geholpen door een schimmel, die zorgt dat de wortels van het viooltje niet te veel zink opnemen. Het Engels gras dat hier groeit heeft een ander trucje: die plant scheidt de zware metalen uit via bladopeningen. De zinkboerenkers verzamelt de metalen in bepaalde afvalblaadjes en raakt ze zo kwijt.
Grasklokjes en zinkblaassilene
Het grasklokje is geen echte zinkplant, maar heeft van nature een bepaalde afweer tegen deze metalen. Deze soort zagen we massaal, samen met de zinkblaassilene, langs een voormalige spoorweg (inmiddels een wandelpad) waarlangs de ertsen werden vervoerd.
In het filmpje van deze week (e-mailabonnees klik hier) kun je deze planten zien, samen met het landschap dat wordt doorsneden door de riviertjes de Geul en de Hohn.
In mijn jeugd waren ze niet weg te denken uit graanvelden, nu zie je ze alleen nog bij uitzondering: de felle rood/oranje bloemen van de klaproos. Ze vormden meestal een trio met de blauwe korenbloemen en gele ganzenbloemen. Al die planten zijn trouwens van oorsprong niet Nederlands. Ze zijn meegelift met het eerste zaaigraan dat landbouwers 7500 jaar geleden meebrachten uit Zuid-Oost Europa. Klaprozen kiemen op voedselarme grond die bewerkt wordt. Na de Eerste Wereldoorlog bloeiden ze in Engeland massaal op de puinhopen van gebombardeerde steden. Daarom dragen Engelsen vaak een (namaak)klaproos in hun knoopsgat bij herdenkingen van deze oorlog.
De zaden kunnen rustig tientallen jaren in de grond zitten. Daar wachten ze tot de omstandigheden om te kiemen goed zijn. De zaadjes groeien in de mooie groene zaadbollen die je in het filmpje ziet. De zaden rijpen en de bol en de stengel verdroogt. Als de stengel niet meer flexibel is, 'rammelt' de wind de zaden uit de doos, die kleine gaatjes aan de bovenkant heeft. Als een zoutvaatje strooit de plant er zo met enige regelmaat een aantal uit. Per zaadbol zijn er ongeveer 100-150 zaadjes.
De bloem geeft geen nectar, dus vlinders hebben er niks aan. Maar bijen, zweefvliegen en hommels lusten graag het stuifmeel van de plant.
Blijft natuurlijk de vraag hoe deze mooie bloem aan zijn naam komt: als je een bloemblaadje tot een zakje vouwt en er op slaat, hoor je een klap.
In Limburg kwam ik nog een tarweveld tegen waar, in ieder geval langs de randen, nog wat klaprozen en korenbloemen bloeiden. Een stukje jeugdsentiment in het filmpje van deze week.
E-mailabonnees kunnen hier klikken om het filmpje te bekijken.
Bevers zijn vooral 's nachts actief. Omdat ze leven van plantaardig voedsel, moeten ze heel wat tijd besteden aan eten zoeken, zo'n 12 uur per etmaal. In de zomer zijn de nachten daarvoor te kort. Dat betekent dat ze ook al in de schemering actief zijn. Juni en juli zijn dan ook de beste maanden om bevers in actie te zien. Via waarneming.nl had ik gezien dat er regelmatig beverwaarnemingen werden gedaan in Valkenburg, op de plek waar de Geul het stadje in stroomt. Iets na 20 uur waren we paraat en zagen vrijwel meteen na aankomst een bever eten van het struikgewas. In de zomer voeden bevers zich bij voorkeur met (water)planten. Dikke bomen knagen ze eigenlijk alleen in de winter om, om de boom te ontdoen van zijn bast. Dat is hun voornaamste voedsel in schaarse tijden. Toch lagen er nu ook een paar omgeknaagde wilgentakken over het water, een deel van de bast was al opgegeten.
Bever in de Geul (Limburg)
De wilgentakken, die vlak bij het beverhol leken te liggen, waren populair bij de hele beverfamilie. We zijn in totaal vier keer gaan kijken, twee keer in de avondschemering en twee keer net na zonsopgang. Dan konden we de bevers ongeveer 1-1,5 uur zien. Rond half 8 in de ochtend verdwenen ze één voor één in de burcht. Al met al telden we vijf dieren. Mannelijke en vrouwelijke bevers zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden, de geslachtsorganen liggen inwendig en beide geslachten zijn ongeveer even groot. Maar nu was de moeder te herkennen aan de opgezwollen tepels: ze had jongen te zogen. We zagen ook de vader (in de film komt hij met een verse plant aanzwemmen) en twee jongen van dit jaar. Er leek ook nog een bever van twee jaar in de burcht te wonen. Dat is vrij gebruikelijk bij bevers. Al met al was het een onderhoudend en soms ook vermakelijk schouwspel om de bevers bezig te zien. Het was duidelijk dat ze in het water het meest op hun plaats zijn. Ze zwemmen dan met neus, ogen en oren boven de waterlijn. Zo kunnen ze alle zintuigen blijven gebruiken. Omdat de bast van de wilgentakken waar ze makkelijk bij konden al opgegeten was, moesten ze nu capriolen uithalen om bij de hogere takken te komen. Dan konden ze niet altijd hun evenwicht bewaren......
In het eerste deel van de film zie je op de planten langs de oever weidebeekjuffers en bosbeekjuffers.
E-mailabonnees kunnen hier klikken om de film van deze week te zien.